u-9-1946 74
ïatsoenlijK mensen onwaardig, waarin beweringen worden aangetroffen,
die z.i. geiieei bezijden de waarheid zijn.
mchiiu, v-aagt spreker, dat onze geoeentenaren geen goede
Nederlanders waren en niet geschikt om hun stem uit te brengen bij
üt '"in., van aen tijdelijken raad, die toch door vertrouwens
mannen uit ae ingezetenen is tot stand gebracht.
riij verzoekt ae iieeren van lijst 4 hun bewering, dat de leden van den
tijdelijken raad dour machtsmisbruik; zijn toegelaten en net erop ge
munt nadoen voor een postje en *en oaantje de r.chten der gemeentena-
verkwanselen, met bewijzen te staven. Is,zoo merkt spreker op,
een oer leden van lijst 4 vergeten, hoe hij de gemeentebelangen heeft
verkwanseld door net propageeren vau het zeebad "de Duintjes», welke
zeer gevaarlijke financieel® operatie de gemeente nimmer is te boven
gekomen.
het is onwaar, zoo vervolgt de heer Jacobs, dat de heer van Jtlzakker
als tegenprestatie een aanstelling ais ambtenaar ter secretarie üeeft
gevraagd en jiiisu hij in stilte werd benoemd, ook vroeger geschiedde
ae aanstellingen van ambtenaren door burgemeester en wethouders en
niet in net openbaar.
Over de verdeling der Hark-goederen Kan hij moeilijk oordelen, daar
hij geen lid van het comité was; maar in welke gemeente in Nederland
is ae veraeiing dezer goederen tot ieders tevredenheid geschied*?
in het pamflet wordt een terugoiiK geworpen op ae bezettingsjaren en
gesproken over vermiste aistributitfwaren, inbeslaggenomen fietsen,
uuzBuaing naar Duitsch'land enz. Ook hierover kan hij niet oordeelen;
alleen weet hij, dat de heer'Verawijver tijdens de bezettingsjaren
wethouder der gemeente Woensdrecht was.
naar aanleiding van de in net pamflet, ven toon gespreide bezorgdheid
ten aanzien van de o-rlogegetroirenen merkt nij op, dat de heeren van
lijst 4 niet moeten menen net monopolie der bezorgdheid te bezitten,
maar oat ook anderen getracht neboen ae bestaande ellende weg te nemen,
nij protesteert te6en net gezegde, aat IVoensdreoht beter kan worden
opgeDOawd met speK, ham sigaretten enz., „elke aantijging, blijaens