I r r het najaar zal plaats hebben,waarop de Voorzitter antwoordt, dat een raadslid daaraan gerust kan deelnemen zonder in strijd te komen met zijn lidmaatschap van den Raad. De heer Hussaarts vraagt zich verder af,hoe het mogelijk ia,dat de heer de Crom in deze in strijdheeft gehandeld met art.28 der Gemeentewet.Uit het voorgelezen rekeningsrapport zegt hij ver nomen te hebben,dat de minderheid der oommissie van onderzoek tegen deze schorsing is.Hij merkt echter op,redenen te hebben om te twijfelen of dit wel waarheid bevat,wijl naar zijne meening de leden dier oommissie een willos werktuig van den heer Rens zijn geweest. De heer Rens zegt,dat het voorstel van de meerderheid der oom missie van onderzoek! der rdkening in deze juist is.Daardoor toch bewijzen zij,dat bij sprekers' schorsing niet gehandeld..is tegen zijn per soon,doch aan de hand der bepalingen van de Ge meentewet .Persoonlijk zegt spreker absoluut tegen schorsing te zijn,hetgeen ook blijkt uit het zoo juist voorgelezen rekenings rapport.Het is voor hem onmogelijk zijn eenmaal ingenomen stand punt om tegen deze schorsing te stemmen,te wijzigen,wijl zijn persoonlijk gevoel in deze zwaarder weegt dan de plicht,dien de Gemeentewet hier oplegt.Het voorstel van de meerderheid der commissie moet Diier toegejuicht worden,omdat het deze zaak zoo eerlijk en objectief mogelijk beeft behandeld.De blaam,die hier op de commissie geworpen wordt,duldt hij niet en moet van haar worden weggenomen.Hij merkt op,dat wanneer eventueel niet tot schorsing wordt overgegaan,de Burgemeester verplicht zal zijn dit besluit ter vernietiging voor te dragen,als zijnde in strijd met de Wet In verband hiermede merkt de Voorzitter op,dat de Raad niet ver plicht is dit lid te schorsen,doch dat daartoe in de gemeentewet een bevoegdheid wordt gegeven,zoodat er ook geen sprake kan zijn van het ter wernietiging voordragen van een besluit.Wel kunnen Gedeputeerde Staten in deze ambtshalve ingrijpen.

Raadsnotulen

Woensdrecht: 1922-1996 | 1932 | | pagina 22