dat het een mooie gelegenheid was om geld te vermorsen.Hij ge
looft nu,na hetgeen hij hier hoort,daarmede niet teveel te hebben
gezegd.Ook hij heeft van vele arbeiders moeten hooren,dat het
werk op ondeugdelijke wijze wordt uitgevoerd.Sn dat heeft hij
hooren beweren van lieden,die hij meent te moeten gelooven.Hierom
kan hij thans niet medewerken om de werkverschaffing te verlengen,
te meer niet,omdat hij niet in de gelegenheid is geweest inder
tijd over de werkverschaffing zijn meening te zeggen.
De Voorzitter zegt,dat het inderdaad juist is,hetgeen de Heer
Ren3 alstoen heeft medegedeeld,doch dat hij op het geheele be
toog van den Heer Rens niet zal antwoorden.
De Heer Rens constateert,dat zijn zienswijze juist is gebleken
en dat men op een andere manier voor de mensehen had mosten
zorgen.
De Voorzitter brengt hierna het eerste voorstel in stemming om
de werkverschaffing voorloopig nog gedurende een maand te doen
voortduren en het Dagelijksch Bestuur te machtigen zoo noodig de
werkverschaffing langer te doen voortduren.
Dit voorstel wordt met op twee na algemeens stemmen aangenomen;
de Heeren Rens en Daverveldt verklaren hun stem niet te willen
uitbrengen;eerstgenoemde omdat hij van deze aangelegenheid niets
heeft medegemaakt,laatstgenoemde wijl hij de verantwoordelijkheid
in deze niet wensoht te dragen.
Hierna stelt de Voorzitter het tweede voorstel aan de orde,hou
dende het eventueel besluit de werkgevers aan te schrijven om de
werknemers te betrekken via de arbeidsbeurs,zoodat de werknemara
na aanvrage van werkgeverszijde uit de werkverschaffing zullen
worden ontslagen.
De Heer Hussaarts merkt op,dat hij daar pertinent op tegen is.
Hij zegt tegen het handel drijven in menschen te zijn; men drijft
wel handel in vee,doch niet in mensahen.
De Voorzitter zegt dit nog aal scherp uitgedrukt te vinden; spreker
vindt dit niet een handel drijven in menschen.In het meerendeel