68,
tijdvak van 10 jaren door de gemeente Rilland-Bath aan deze
gemeente zal worden uitgekeerd.Het eerste uitkeeringsjaar
(1928) zal deze som 150.- bedragen,terwij 1 die jaarlijks
met 15,- verminderd wordt, zoodat bij de einduitkeering in
1937 slechts 15,- meer zal worden uitbetaald.Ook de
provincie Noordbrabant zal eenige vergoeding ontvangen en
bovendien ontvangt de gemeente van het jaar 1933 tot en met
1937 nog een uitkeering van voormelde Zeeuwsohe gemeente
voor het gemis aan opoenten op de Grondbelasting broor de
gronden gelegen in den Hoogerwaardpolder,waar die gronden
eerst in 1933 belastingplichtig zullen worden.Hij meent goed
te doen het laatste schrijven van het Gemeentebestuur,d.d.8
Juli 1925,voor te lezen,waaruit Uwen Raad zal blijken,welk
standpunt het Dagelijksch Bestuur in deze heeft ingenomen.
Sprëker brengt nog in het midden met den Oud-Burgemeester,
de EdelAChtb.Heer Moors,tot tweemaal toe een bespreking te
hebben gehad bij den toenmaligen Minister van Biinelandsche
Zaken,Jhr.Ruijs de Beerenbrouck,bij welk onderhoud het
Kamerlid Mr.Dr.van Rij ckevorsel tegenwoordig was. Tijdens dit
onderhoud bleek,dat die Minister veel voor het Brabantsche
standpunt voelde,doch achteraf beschouwd bleek,dat die
Bewindsman,blijkens een tevoren gezonden schrijven aan Heeren
Gedeputeerde Staten van Noordbrabant,op het Zeeuwsche stand
punt stond.Nog geeft de Voorzitter eenige persoonlijke in
drukken dienaangaande weer,wanneer hij voorlezing doet van een
brief van Burgemeester en Wethouders van 8 Juli 1925.
Na deze missive aan Hsaren Gedeputeerde Staten te hebben
voorgelezen,brengt hij in het midden,dat in de toelichting
een absoluut onjuiste passage voorkomt,waar in dat stuk
gesproken wordt,dat de eenigste bewoners van dien polder den
wensch te kennen hebben gegeven naar Zeeland,c.q.Rilland-Bath,
te willen overgaan.Zoodra hij deze bescheiden in handen heeft
gekregen,heeft hij Meeus verzocht even bij hem te komen en
hem af gevraagd,of hij ooit den wenscht geuiit had om Zeeuwsch
Lj ^ujvaA. t>