-w 1 13 De Heer van Wijk meent den Heer Rens te moeten opmerken,dat net de vrije wil is geweest van de Penningmeesters om die menschen in hun huis te laten teekenen en dat zulks niet van vege de organisatie heeft plaats gehad. De Heer Hussaarts doet het voorstel om de werkloozen gedürende de geheele maand Januari in de gelegenheid te stellen om te teekenen en het verplicht aantal werkloozedagen op zeven te stellen. De Heer Rens brengt in het midden,dat de bespreking over de termijnen van het teekenen nog al uiteenlooptSpreker vindt het door den Heer Hussaarts voorgestelde aantal dagen te weinig. Hij merkt op,dat in de maand Januari bijna ie&sren arbeider wel zeven dagen werkloos zal zijn. De Heer Hussaarts verwacht toch wel,dat de arbeiders zooveel eergevoel zullen hebben,dat zij niet zullen gaan teekenen/ wanneer zij geen behoefte aan ondersteuning ,door middel van werkverschaffing,hebben,het geen door verschillende raadsleden in twijfel wordt getrokken. De Heer Jansen zou er voor zijn de werkloozen drie weken te laten teekenen en voor het overige de verordening laten luiden, zooals die nu geldt. De Heer van Wijk licht zijn voorstel in een uitvoerig betoom nader toe en komt tot de conclusie,dat het teekenen gedurende een termijn van vijf weken te lang is.Spreker blijft bij zijn ingediend voorstel.Dit wordt door den Heer Goris beaamd. Wethouder Melsen vraagt wat de Commissie met die werkloozen moet doen,die nog niet ten volle het vereischte aantal dagen geteskend hebben,en naar de meening der Commissie,op grond van hunne behoeften,wel in aanmerking zouden komen voor werk verschaffing, terwijl de verordening verbiedt deze te werk te stellen,Spreker zou het niet billijk vinden,wanneer die lieden, op grond van het bepaalde bij de verordening,werden uitgesloten. De Voorzitter antwoordt,dat,wanneer het de bedoeling is de verordening niet toe te passen,hij het veel beter zou achten

Raadsnotulen

Woensdrecht: 1922-1996 | 1926 | | pagina 151