6
de commissie ruimte is geformuleerd. Namens de fractie van de WD
vraagt mevrouw van Exel aandacht te besteden aan de opmerking van
mevrouw Lanning over een mogelijk recreatie-eiland voor Zuid-Holland.
Zij hoopt dat het een atol zal blijven en dat het geen eiland wordt.
Verder handhaaft ook de fractie van de WD het standpunt zoals
ingenomen in de commissie ruimte. Mevrouw in 't Veld zegt verheugd te
zijn dat al de sprekers eensluidend zijn over het reeds ingenomen
standpunt in de commissie ruimte.
Zonder verdere beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming wordt
besloten vast te houden aan het standpunt dat de commissie ruimte
heeft ingenomen in haar vergadering van 23 juni 1994: namelijk tegen
de aanleg van een baggerspeciedepot, maar wel er over mee blijven
praten. Verder worden alle bedenkingen omtrent de inhoud van het MER,
geformuleerd door de commissie ruimte in haar vergadering van 23 juni
1994, unaniem onderschreven.
8. Standpuntbepaling tracé HSL.
Namens de fractie van het CDA zegt de heer Driesprong dat over dit
onderwerp, in de raad, al verschillende keren uitvoerig gesproken is.
Op 10 april 1990 is er door de raad een standpunt ingenomen, volgens
de CDA-fractie dient dit standpunt gehandhaafd te worden. De heer
Driesprong verzoekt het college danook dit standpunt door te geven
aan de provincie. Namens de fractie van de V.V.D. sluit mevrouw van
Exel zich aan bij de woorden van de heer Driesprong. Namens de
fractie van Progressief Willemstad sluit ook mevrouw de Wit zich aan
bij de vorige sprekers. Zij vraagt of iemand van het college naar de
hoorzitting in Klundert is geweest. Ook mevrouw Lanning sluit zich
namens de fractie van D66 aan bij voornoemd standpunt. Mevrouw in t
Veld is verheugd te horen dat de raad nog steeds unaniem achter het,
reeds op 10 april 1990 ingenomen, standpunt staat. Op de vraag van
mevrouw de Wit of er iemand van het college naar de hoorzitting in
Klundert is geweest antwoordt mevrouw in 't Veld dat er van ambtelij
ke zijde iemand naar toe is geweest.
Zonder verdere beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming wordt
besloten het eerder door de raad ingenomen standpunt d.d. 10 april
1990 en 12 juli 1991 te handhaven en de provincie dienovereenkomstig
te berichten.
9Rondvraag.
Namens de fractie van het CDA stelt de heer Moerland de volgende
vraag: "De laatste weken heeft ons brandweerkorps tot twee maal toe
uit moeten rukken i.v.m. brand in rollen hooi. Aangezien dit ook in
de afgelopen jaren voor is gekomen en het steeds hooi betreft van
Rijkswaterstaat lijkt een gesprek in eerste instantie zeker op zijn
plaats. Daarnaast is het de vraag, zeker gezien het steeds terugke
rende zelfde feit, wie er voor de kosten op moet draaien. Welke
stappen is het college voornemens te gaan nemen".
De voorzitter antwoordt hierop dat het college hier al stappen op
heeft ondernomen. Op basis van de informatie rondom deze branden valt
duidelijk de conclusie te trekken dat ze zijn aangestoken. Het
college was voornemens Rijkswaterstaat een rekening te sturen, om de
kosten van het blussen e.d. te verhalen, maar dat mag niet. Volgens
de Brandweerwet 1985 art. 1 lid 4 behoort het tot de taken van de
brandweer om dergelijke branden te blussen, hierover mag geen verre-