echter toch nogal wat ontwikkelingen gaande, welke daar hoogstwaarschijnlijk toch enige veranderingen in aan zuilen brengen." Verder geeft hij aan dat vrij recent een schrijven van de Vereniging van Ne derlandse Gemeenten is ingekomen met de mededeling dat de geplande afvalstof fenheffing in 1993 niet geheven zal gaan worden. Aangaande de wijze van betaling van de afvalstoffenheffing geeft hij aan dat het eigenlijk de bedoeling was dat de heffing niet rechtstreeks door de ge meenten zou moeten worden betaald, doch door de ontvanger van de afvalstoffen. De ontvanger zou de heffing dan door moeten berekenen aan de aanbieder, aldus de heer Munters. De heer Hoekwater geeft aan da voor 1993 niet alleen de afvalstoffenheffing door het kabinet is teruggedraaid, doch ook de drinkwater- en energieheffing. Hij spreekt de hoop uit dat een en ander ook voor 1994 achterwege zal blijven. De heer De Witte vraagt in welke mate de kwestie van de afvalstoffenheffing in 1994 zal gaan spelen. De heer Munters gaat er van uit dat, uitgaande van het feit dat de heffing met ingang van 1994 ingevoerd zal worden en uitgaande van het feit dat de huidige afzetkanalen gehandhaafd blijven, voor het te storten afval een heffing van f 17,per ton zal worden gehanteerd en voor het te verbranden afval geen heffing zal gelden. Of een en ander echter ook zo beleefd zal worden, is punt twee, aldus de heer Munters. Namens de C.D.A.-fractie merkt de heer Groeneveld aangaande ingekomen stuk nummer 5 op dat in de vorige raadsvergadering is gevraagd om dit stuk op de lijst van ingekomen stukken voor de raad te plaatsen. De reden van een en ander was dat de brief tot op dat moment nog niet ter kennisneming van de raad was gebracht, aldus de heer Groeneveld, hoewel aan het besluit om de subsidie aan te vragen een raadsbesluit ten grondslag lag. In die zin komt het op hem niet meer dan logisch over dat niet alleen een com missie, doch zeker ook de raad van de afwijzing van het subsidieverzoek in kennis wordt gesteld. Mede door het late tijdstip waarop de brief aan de raad ter kennis wordt ge bracht, heeft de raad niet de mogelijkheid om, indien daaraan behoefte zou bestaan, tegen de beschikking in beroep te gaan, daar de beroepstermijn inmid dels is verstreken. Hij vindt een en ander jammer. Verder geeft hij aan dat al meerdere malen in de raad is gediscussieerd over de aanbieding van ingekomen stukken. Er zijn daaromtrent duidelijke afspraken gemaakt, aldus de heer Groeneveld. Hij verzoekt het college om de gemaakte afspraken ook werkelijk te hanteren. De heer Kamp geeft aan dat, daar waar het gaat over ingekomen stukken en de te volgen procedures, bij wet geregeld is waar de verantwoordelijkheid ligt. Over de mogelijkheid om bezwaar in te dienen, geeft hij aan dat het inderdaad zo is dat tegen elke beschikking van een overheidsorgaan binnen een bepaalde termijn een Arob-bezwaarschrift kan worden ingediend. Het college heeft echter niet aan het indienen van een bezwaarschrift gedacht, daar het college een bezwaarschrift in deze kwestie op voorhand kansloos acht vanwege de door de commissie gestelde criteria, aldus de heer Kamp. De heer Groeneveld zegt in reactie hierop: "De wethouder trekt een conclusie en misschien dat wij dezelfde conclusie wel getrokken zouden hebben. Dat is echter geen reden om nu pas een schrijven van 30 november 1992 aan de raad ter

Raadsnotulen

Willemstad: 1927-1995 | 1993 | | pagina 36