-11- Hedenavond wordt ons een oordeel gevraagd over fase 2 en vooral over het collegevoorstel met betrekking tot fase 3, zijnde de proefafsluiting, aldus de heer Hoekwater. Vervolgens zegt de heer Hoekwater: "Meneer de voorzitter, laten we er eens even vanuit gaan dat er vanavond een positief besluit tot stand komt. Dan komt donderdag aanstaande de ad hoc-commissie bijeen om voorstellen te bespreken. De commissie is dan alleen nog maar in staat om te handelen, binnen het kader van het raadsbesluit van hedenavond. Ook al zou de commissie tijdens de discussie tot een andere conclusie komen, en dat zou toch mogelijk zijn, dan is de commissie helaas niet in staat om aan die conclusie uitvoering te geven, omdat de raad voorafgaande aan de commissievergadering al een besluit genomen heeft. Wij achten dat de commissie daarmee in een erg nauw keurslijf komt te verkeren en vinden deze gang van zaken niet juist." Verder haalt de heer Hoekwater aan dat het college op zijn vroegst in het weekeinde van 18 juli aanstaande de bewoners officieel op de hoogte kan stellen van de mogelijk te nemen maatregelen. Hij vraagt vervolgens hoe het college andere betrokkenen op zo'n korte termijn op de hoogte wil stellen van een en ander. Hij denkt bij die betrokkenen bijvoorbeeld aan de vaste ligplaatshouders in de havens, welke geen inwoners van de vesting zijn. Verder vraagt de heer Hoekwater aan wie er ontheffing wordt verleend. Naar hij mag aannemen geeft de passage "De bewoners van de vesting, auto wordt vermeld", op pagina 2 van het voorstel, een limitatieve opsomming van categoriën personen aan wie een ontheffing mag worden verleend. Het verlenen van ontheffing aan andere categoriën zal derhalve niet zijn toegestaan, of misschien toch wel? Hij vraagt verder wat de betekenis is van de zin "Bewoners van buiten de vesting hebben deze in principe niet", op pagina 2 van het voorstel. En tevens vraagt hij of het college toch van plan is om andere categoriën van personen een ontheffing te verlenen. Aangaande de juridische onderbouwing van de afsluiting haalt hij aan dat er in de notitie op geen enkel moment tot uitdrukking komt welke de wettelijke grondslag is op basis waarvan de vesting wordt afgesloten voor gemotoriseerd verkeer. Hij vraagt aansluitend of er voldoende tijd ligt tussen het moment waarop het raadsbesluit is genomen en het tijdstip van invoering van de maatregelen. Verder vraagt hij of er, afgezien van de provinciale financiële goedkeuring, ook een provinciaal accoord voor de maatregel nodig is. Wat de financiële goedkeuring betreft vraagt hij of men al met de uitvoering van een en ander kan beginnen, voordat die goedkeuring is ontvangen. Verder zegt de heer Hoekwater: "In een discussie over de afsluiting van de vesting, enige jaren geleden, is het argument gehanteerd dat zoiets slechts mogelijk zou zijn met goedkeuring van de provincie aangezien de weg een doorgaande weg door onze vesting is. Het kan zijn dat die situatie veranderd is, maar dat hoor ik dan graag van u." Aangaande fase 2 merkt hij vervolgens op dat deze fase gedurende een drietal weken een probleem te verduren heeft gehad als gevolg van het feit dat een infrastructurele maatregel nog niet klaar was en hij noemt daarbij als voorbeeld de verlichting op en rond het parkeerterrein op het havenhoofd. Op de zaterdagavonden is, onder punt 5a en 5b van de enquête, naar de reden gevraagd waarom de auto wel of niet op het parkeerterrein aan het havenhoofd is geplaatst, aldus de heer Hoekwater.

Raadsnotulen

Willemstad: 1927-1995 | 1992 | | pagina 131