Voor wat betreft de door huurders aan de woningwetwoningen aangebrachte voor
zieningen zegt de heer Munters dat voor alle bij de gemente bekend zijnde voor
zieningen, na raadpleging van de afdeling openbare werken, onder voorwaarden
uitdrukkelijk toestemming is verleend.
In dit verband zullen we dan ook geen "verrassingen" tegenkomen, aldus de heer
Munters
Naar aanleiding van het door de C.D.A.-fractie aangekaarte antenneverbod wijst
ds voorzitter er nog op dat het gemeentelijk bezit aan de regionale woningbouw
vereniging wordt overgedragen met alle daarop rustende rechten en verplichtingen.
Nu valt onder dit begrip ook de uitspraak van de raad dat het ondanks de aanleg
van de c.a.i. in de gemeente niet verboden is om een antenne op de woning te
hebben. Of de woningbouwvereniging dit nu als een lust of een last ziet doet er
niet toe; zij zal de uitspraak eenvoudigweg onverkort in acht dienen te nemen en
zodoende antennes op de woningwetwoningen moeten dulden.
Vervolgens geeft de voorzitter het woord aan de heer Kamp om deze naar aanleiding
van vragen van sommige raadsfracties te kunnen laten verklaren waarom hij ter
zake zijn stem als lid van het college heeft voorbehouden.
De heer Kamp verklaart zulks te hebben gedaan met het oog op de in de raadsver
gadering van 9 juli 19B5 aanvaarde concept-statuten van de Woningbouwvereniging
Brabants Westhoek" i/o, volgens welke statuten ook niet—huurders lid en bestuur
der van de vereniging kunnen zijn.
De voorzitter haakt hier op in door te stellen dat de fractie van de P.v.d.A.
tegen dit laatste in eerdere raadsvergaderingen reeds haar bezwaren heeft geuit.
De raad is echter desondanks inmiddels met de statuten accoórd gegaan zodat een
en ander een "gepasseerd station" is. Vanavond is dan ook als laatste stap in de
procedure uitsluitend aan de orde de overdracht van het woningbezit c.a. en de
daaraan verbonden financiële consequenties.
De heer De Visser zegt dat de statuten van de woningbouwvereniging niet de grond-
slag vormen voor de afwijzende houding van de P.v.d.A.—fractie tegenover het on
derhavige voorstel, maar dat die statuten wel mede tot die houding bijdragen.
Het is inderdaad een reeds "gepasseerd station"maar we menen het toch nog op
te moeten merken, aldus de heer De Visser.
Vervolgens herinnert hij de voorzitter eraan dat deze nog geen antwoord heeft
gegeven op de vragen van de P.v.d.A.-fractie omtrent de verkoop van woningwet
woningen
De voorzitter zegt dat het raadsstandpunt over de verkoop van woningwetwoningen
behoort te worden gesplitst in een besluit op de verzoeken tot aankoop die nu nog
bij de gemeente zijn ingekomen en in een bsluit ten aanzien van toekomstige ver
zoeken tot aankoop van woningwetwoningen.
Indien op de huidige reeds ingekomen verzoeken door de gemeente nog dit jaar posi
tief wordt beslist dan zijn de belangen van de betreffende verzoekers veilig ge
steld, daar de woningbouwvereniging gehouden is om die verkoopbesluiten nog uit
te voeren, indien dit de gemeente om administratieve redenen niet meer vóór 31
december 1985 kan doen.
Ten aanzien van toekomstige verzoeken dient door de gemeente de uitspraak te
worden gedaan of die in het belang van de volkshuisvesting kunnen worden inge
willigd, terwijl de woningbouwvereniging dan dient te bepalen of de verkoop van
woningwetwoningen in het kader van haar eigen doelstellingen en bedrijfsecono
mische belangen verantwoord is.
Dit soort zaken blijft een kwestie van goed overleg, maar er wordt een duidelijk
voorbehoud gemaakt dat de raden van de betreffende gemeenten terzake uitspraken
kunnen blijven doen.
De raad houdt alzo in die zin zijn handen vrij dat hij ook na 1 januari 1986 een
uitspraak kan doen of overdracht van woningwetwoningen aan particulieren in het
belang van de volkshuisvesting al of niet verantwoord is.
De heer De Visser zegt dat in het voorstel niet wordt gesproken van overleg met
gemeenten, maar dat de woningbouwvereniging na 1 januari 1986 voortaan over de
verkoop van woningwetwoningen beslist.
-De-