-5-
Door deze stijging wordt het bijzonder lager onderwijs ten opzichte van het
openbaar lager onderwijs, volgens de voorzitter, geenszins bevoordeeld.
De school "de Ruigenhil" komt voor de periode van 1-1-1985 tot en met 31-7-1985
op een bedrag per leerling van ƒ.349,08 (inclusief administratiekosten)Dit
is dus hoger dan het bedrag per leerling dat het collge voorstelt.
In dit verband wijst de voorzitter er op dat het schoolbestuur van "de Ruigen
hil" de minister van Onderwijs en Wetenschappen kan verzoeken de school wegens
bijzondere omstandigheden buiten aanmerking te laten bij de vaststelling van
het bedrag per leerling.
De heer Tuinman wijst erop dat zijn eerste vraag met name was gericht op de
bij zijn fractie bestaande vrees dat het ter beschikking te stellen bedrag per
leerling ten koste gaat van de onderwijsmiddelen. Het overgrote deel van de
voorgestelde verhoging van het bedrag per leerling houdt immers verband met
een aanzienlijke stijging van de kosten voor verlichting, verwarming en schoon
houden van de openbare lagere school. Slechts een klein gedeelte van de voor
gestelde verhoging van het bedrag per leerling is bedoeld voor de post aan
schaf en onderhoud van schoolboeken, leermiddelen en schoolbehoeften en dat
terwijl de voor 1984 voor deze post uitgetrokken gelden niet toereikend zijn
gebleken.
Voor ts heeft de heer Tuinman nogal moeite met de door de voorzitter gemaakte
vergelijking tussen het bijzonder- en het openbaar lager onderwijs in de ge
meente omdat de openbare lagere school in Willemstad al een aantal jaren in
bijzondere omstandigheden verkeert, waarin, zo mag worden aangenomen, binnen
kort ook geen verandering komt.
De heer Tuinman wijst erop dat uit zijn tweede vraag niet mag worden afgeleid
dat hij de verhoging van het bedrag per leerling voor het bijzonder lager
onderwijs niet redelijk vindt. Ook de bijzondere scholen hebben immers met
stijgende energieprijzen te kampen. De heer Tuinman vraagt zich hierbij wel
af of die stijging van het bedrag per leerling voor het bijzonder lager onder
wijs even groot moet zijn. De verhoging met ƒ.31,houdt namelijk groten
deels verband met een stijging van de energiekosten. Nu is echter bij het
openbaar lager onderwijs in Willemstad sprake van verwarming van een houten
schoolgebouw, terwijl het bijzonder lager onderwijs beschikt over stenen
schoolgebouwen
De voorzitter wijst er nogmaals op dat de begroting voor 1985 van de kosten
voor het openbaar lager onderwijs, zeer sober is en dat het gedeelte van het
bedrag per leerling dat voor de aanschaf en onderhoud van schoolboeken, leer
middelen en schoolbehoeften is uitgetrokken voldoende zou moeten zijn, Het is
echter denkbaar, aldus de voorzitter, om, indien daar aanleiding toe bestaat,
het bedrag in de loop van 1985 aan te passen. Dit verdient volgens de voorzit
ter aanbeveling boven het nu reeds hoger vaststellen van het bedrag per leer
ling.
Het is mogelijk dat de portefeuillehouder voor onderwijszaken op een gegeven
moment in 1985 in overleg met het hoofd van de openbare lagere school consta
teert dat de postvoor onderwijsmiddelen overschreden zal moeten worden, Als dat
dan nodig is, denkt de voorzitter, dat daartegen dan geen van de raadsleden
bezwaar zal hebben.
Als de raad zich hiermee kan verenigen ware nu conform het voorstel van het
college te besluiten en dan in de tweede helft van 1985 te bekijken wat de
werkelijke bedragen zijn.
In de loop van 1985 zullen er nog belangrijke aanschaffingen van leermiddelen
moeten worden gedaan, welke niet uit het bedrag per leerling zullen worden
bekostigd.
Het is, aldus de voorzitter, erg moeilijk om de juiste verhouding tussen de
uitgaven voor bijzonder- en openbaar lager onderwijs vast te stellen, als er
één van de scholen in een bijzondere omstandigheid verkeert. Wat dit laatste
betreft moet bij de Minister van Onderwijs en Wetenschappen worden aangetoond
wat die bijzondere omstandigheid dan wel is. Dit is erg moeilijk waar twee
onderwijsvormen van elkaar financieel afhankelijk zijn. Het is immers heel
-goed-