-11-
De heer K. Dane zegt dat op 1 januari 1985 naar alle waarschijnlijkheid de Wet
op de stads- en dorpsvernieuwing in werking treedt. Het ontwikkelen van een
stadsvernieuwingsbeleid en de financiële afwikkeling van de stadsvernieuwings
activiteiten worden dan gemeentelijke aangelegenheden.
Twee zaken zullen goed geregeld moeten worden, namelijk het zogenaamde verde—
lingsbesluit en een subsidieverordening. Straks zal dan ook zowel bij het ont-
werp-verdelingsbesluit als bij de ontwerp-subsidie-verordening inspraak moeten
worden verschaft aan ingezetenen en belanghebbenden.
De heer Dane vraagt of deze inspraak moet worden gezien als een soort "verrui
ming" van de hoorzittingen zoals die in het verleden al zijn gehouden of gaat
het hier om totaal andere zaken?
Tenslotte vraagt de heer Dane welke procedure volgt en wat daarvan de consequen
ties kunnen zijn, als het gemeentebestuur de inspraakverplichtingen niet of
niet voldoende nakomt.
voorzitter zegt dat de inspraak zoals die in de zestiger jaren is opgekomen
nu geregeld dient te worden, hetgeen een goede zaak is, inspraak kost wellis
waar tijd en dus geld, maar het college heeft bij de inspraak die er in het
verleden is geweest al vaak ervaren dat anderen c.q. belanghebbenden met betere
ideeën en voorstellen kunnen komen.
Volgens de voorzitter moet het nut van de inspraak worden afgewogen tegen de
tijd die er mee gemoeid is. Het nut zal dan volgens hem prevaleren, omdat de
uitvoering van ingrijpende plannen in een gemeente eerst dan goed kan gebeuren
als er met de inwoners over is gesproken.
In het kader van de representatieve democratie vertegenwoordigen de raadsleden
als het ware de plaatselijke bevolking, maar niettemin verdient het dan nog
aanbeveling om de bevolking zo veel mogelijk bij beleidszaken te betrekken.
Bij de totstandkoming van bijvoorbeeld het plan tot herinrichting van de Bene-
denkade is gebleken dat inspraak nuttig is en de acceptatie van een plan ten
goede komt.
De inspraak zal wel een wat grotere werkdruk betekenen. Hier staat echter
tegenover dat voor grote stadsvernieuwingsactiviteiten tot nu toe al hoorzit
tingen werden gehouden en dus al inspraak werd gegeven.
Dat bij zaken als een verdelingsbesluit en een subsidieverordening inspraak
wordt gegeven betekent dat de inwoners van de gemeente hun mening kunnen gaan
geven over hoe het geld dat voor stadsvernieuwingsactiviteiten wordt verkregen,
besteedt dient te gaan worden.
Omdat in het verleden al hoorzittingen en dergelijke zijn gehouden verandert
er eigenlijk niet zo erg veel bij vaststelling van de inspraakverordening.
Wat betreft de rechtsbescherming wijst de voorzitter op artikel 8 van de in
spraakverordening, waarin bepaald is dat over de uitvoering van de verordening
bij burgemeester en wethouders een schriftelijke klacht kan worden ingediend.
De beslissing op zo'n klaagschrift dient het college ter kennis van de gemeen
teraad te brengen.
De gemeenteraad kan dus achteraf toetsen of het college de inspraakverordening
goed uitvoert.
Zonder verdere beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming wordt dan vervolgens
overeenkomstig het voorstel van burgemeester en wethouders besloten tot vast
stelling van de "Inspraakverordening der gemeente Willemstad".
Vaststelling staangeldverordening voor tijdelijke woonwagencentra.
De heer Boertjes zegt dat volgens de in ontwerp voorgelegde verordening het
staangeld voor een woonwagen op een tijdelijk centrum ƒ.30,35 per maand zal
bedragen. Hier staat tegenover dat op de tijdelijke locatie voorzieningen zijn
getroffen. Betekent dit echter tevens dat wanneer in de gemeente een definitief
woonwagenkamp is aangelegd, het staangeld zal worden verhoogd?
De heer Kamp antwoordt dat dit waarschijnlijk wel het geval zal zijn.
e heer Boertjes vraagt of die verhoging van het staangeld dan te wijten is aan
de voorzieningen die op een definitief kamp moeten worden getroffen; op het
getroffen6 C6ntrUm Z1,nu alleen maar de aller noodzakelijkste voorzieningen