am
-8-
Bij het maken van die keuze is het er vanuit gegaan dat degenen met een hoog
aantal dienstjaren in het onderwijs ingeval vein ontslag vrijwel niet meer bij
een andere school aan de slag kunnen. De voorzitter voegt hier wel aan toe
dat wie ook heden ten dage zijn ontslag krijgt in het onderwijs,.zeker de
eerstkomende jaren in die sector geen nieuwe baan zal kunnen krijgen.
Per 1 augustus 1985 komt er een nieuwe afvloeiingsregeling. Deze regeling zal
naar alle waarschijnlijkheid vrijwel hetzelfde zijn als de nu voorgelegde
regeling. Kleuter- en lagere scholen zullen op die datum basisscholen gaan
vormen en binnen die scholen zal dan weer ingeval vein afvloeiing van perso—
neelgelet worden op de totale tijd doorgebracht in het onderwijs.
De procedure voor de nieuwe directeur van de basisschool per 1 augustus 1985,
is al in werking gesteld; de betrokken kandidaten zijn hier al over benaderd.
Het is niet de bedoeling van het college om eerst op 1 juli 1985 de nieuwe
directeur aan te wijzen. Het college streeft er dan ook naar dit al veel
eerder bekend te kunnen maken, zodat een ieder tijdig weet waar hij aan toe is.
Er is nog geen aanzet gegeven voor een nieuwe naam voor de openbare basis
school per 1 augustus 1985. De voorzitter denkt dat de ouderraad en de mede
zeggenschapsraad hiermee wel als eersten zullen komen. Doen zij dit niet dan
zal het gemeentebestuur ongetwijfeld het initiatief hiertoe nemen.
Heden nog heeft de voorzitter in de krant gelezen dat veel scholen de nieuwe
basisschool niet zien zitten of er niet klaar voor zijn. Dit vindt hij geen
goede zaak. Als per 1 augustus 1985 het basisonderwijs wordt ingevoerd dan
moeten er ook basisscholen zijn gevormd. Deze vorming zal wel geld kosten. Zo
is vanavond, aldus de voorzitter al een krediet gevoteerd voor nieuwe leer
methoden
Bij de samenstelling van de afvloeiingsregeling zoals die nu aan de raad is
voorgelegd, heeft het college in ieder geval de nodige zorgvuldigheid be
tracht teneinde persoonlijke belangen zo veel mogelijk te waarborgen.
De heer Tuinman dankt de voorzitter voor de uitgebreide beantwoording van de
door hem gestelde vragen.
Dat alle onderwijsbonden achter de model-afvloeiingsregeling van de V.N.G.
staan betekent echter nog niet dat ook de heer Tuinman met de regeling accoord
gaat.
De voorzitter merkt op dat de heer Tuinman ook geen bond is.
In het betoog dat de heer Tuinman heeft gehouden zijn geen namen genoemd.
Hieruit blijkt, aldus de heer Tuinman, dat hij evenals het college vindt dat
het hier om een vervelende materie gaat waarbij de grootst mogelijke zorgvul
digheid in acht moet worden genomen.
Met betrekking tot artikel 4 van de afvloeiingsregeling heeft de heer Tuinman
nog een vraag. Op de eerder door hem gestelde vraag of juridisch de noodzaak
aanwezig is dat in bedoeld artikel een mogelijkheid tot afwijking van de rege
ling wordt opgenomen heeft de voorzitter geantwoord dat die mogelijkheid in
de regeling moet worden ingebouwd. De heer Tuinman vraagt of de voorzitter
vindt dat zulks moet of dat dat moet ingevolge het rechtspositiebesluit.
De suggestie om in het tweede lid van artikel 4 een instemmingsrecht vast te
leggen, is gedaan om de "pijn" zoveel mogelijk te verzachten, aldus de heer
Tuinman. De voorzitter heeft deze suggestie vertaald in een voorstel om met
alle betrokken partijen rond de tafel te gaan zitten en aan hen te vragen
wat zij in een concreet geval van de toepassing van artikel 4, lid 1 vinden.
-De-