-7-
Er zal duidelijk worden aangegeven dat de verhoging van de onroerendgoed-
belastingen niet meer bedraagt dan een trendmatige verhoging van 4%.
De heer de Visser heeft dan gesteld dat de verhoging voor iedereen 4% moet
bedragen. Dat kan echter niet, want de taxatie die in 1976 geschied is, is
gebeurd op de staat van de woningen zoals die toen was. De taxatie in 1981
heeft plaatsgevonden naar de staat van de woningen in dat jaar. Iemand die
in 1976 een vier-kamer woning had, en die er in de loop van de jaren een
grote kamer aangebouwd heeft en ook op zolder nog twee kamertjes getimmerd
heeft, wordt geacht een groter huis te hebben. De consequentie is dan dat
deze bewoner verhoudingsgewijs meer onroerendgoed-belastingen moet betalen
omdat de waarde van de woning gestegen is. Was de woning in 1976 verbouwd ge
weest dan had toen ook al meer belasting betaald moeten worden. Bewoners die
hun woning hebben verfraaid, en/of vergroot, zullen verhoudingsgewijs iets
meer belasting moeten gaan betalen dan bewoners wier woning in 1981 nog de
zelfde is als in 1976. Dit is een billijke zaak.
Bij de heer de Visser rijst de vraag wat er gebeurt als iemand zijn woning in 5
jaren heeft verwaarloosd. Stel dat de bewoner van een paar kamers een stalling
heeft gemaakt, dan wordt dus de waarde van die woning verlaagd.
De voorzitter antwoordt dat als er sprake is van een slechte woning het best
mogelijk kan zijn dat de waarde is verminderd.
Zonder verdere beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming wordt overeenkomstig
het voorstel van burgemeester en wethouders besloten tot wijziging van de
Verordening op de heffing van onroerendgoed-belastingen met ingang van 1
januari 1982.
Rondvraag.
Voor de rondvraag zijn de volgende vragen van de fractie van de V.V.D. inge
komen
1. "Kunnen burgemeester en wethouders aangeven in hoeverre het rampenplan/
rampenbestrijdingsplan naar behoren heeft gewerkt bij de recente calamiteit
met de Duitse binnenvaarttanker "Paul".?"
De voorzitter zegt een zeer formeel antwoord te kunnen geven door er op te
wijzen dat de calamiteit zich op het grondgebied van de gemeente Fijnaart en
Heijningen heeft voorgedaan. De calamiteit heeft zich voorgedaan ten zuiden
van de Volkeraksluizende tanker lag op Fijnaarts grondgebied. Desalnietemin
heeft het rampenplan van de gemeente Willemstad wel gewerkt. Overal waar de
plaatsnaam Willemstad staat is Fijnaart ca. ingevuld. Het plan heeft naar be
horen gefunctioneerd, in die zin dat de meldingen redelijk vlot zijn doorge
komen en dat er zeer snel is opgetreden. Gevraagd kan worden wat van een derge
lijke calamiteit is geleerd. De deskundigheid voor het bestrijden van rampen
op het water is moeilijker te krijgen dan wanneer het een calamiteit op het
land betreft. Alle hulpverleningsdiensten zijn getraind op datgene wat er op
het land kan gebeuren en niet wat op het water kan gebeuren. De deskundigen
die een ramp op het water kunnen bestrijden moeten vaak van ver komen. Het
gevolg hiervan is dat het wat langer duurt vordat de deskundigen terplaatse zijn.
Het materiaal dat beschikbaar is om een ramp op het water te bestrijden is
volstrekt onvoldoende. Willemstad heeft de beschikking over een blusbootje,
dat overigens bij een dergelijk lekkend schip niet te dicht bij kan komen van
wege de motor in de blusboot. Een echt nadeel vormt het feit dat de blusboot
eerst geschut moet worden om de plaats des onheils te bereiken. Aan de zuid
zijde van de Volkeraksluizen is geen blusboot beschikbaar. Er zou een voldoende
aantal blusboten moeten komen. Voor het gedeelte van Willemstad tot de Moer
dijk en ten zuiden van de Volkeraksluizen zou een blusboot beschikbaar moeten
zijn. Het feit dat die boten er niet zijn is een kwestie van geld. De aanschaf
van een geschikte blusboot vergt een grote investering. Daarnaast moet er
permanent bemanning beschikbaar zijn. Op dit ogenblik gaat de zwarte piet
kwistig rond. Brandbestrijding is een zaak van de gemeente. Dan wordt al vlug
-gezegd-