-10-
Met betrekking tot door het college aangevoerde zaken, merkt de fractie van
de P.v.d.A. op dat de heer Dekker in zijn brief van 16 augustus j.l. niet
alleen beroep instelde bij de raad, maar ook burgemeester en wethouders
enkele vragen voorlegde.
Het college heeft Dekker niet geantwoord en stelt dat hij geantwoord had
kunnen worden op de hoorzitting.
Dat is de wereld op z'n kop zetten! Het is een vreemde zaak dat het college
de raadscommissie opzadelt met beantwoording van vragen die aan het college
zelf gesteld zijn. Uitvoerige motiveringen van de gronden tot afwijzing konden
de reclamant de onmogelijkheden en mogelijkheden leren kennen.
Maar dat wil nog niet zeggen dat iedere reclamant ze ook inderdaad leert
kennen. De fractie van de P.v.d.A. heeft de indruk dat het college zich
ten onrechte ontheven voelde van de morele plicht tot antwoorden.
Overigens zou de fractie van de P.v.d.A. er bij het college op willen aan-
dringen uit te gaan van het principe: "gelijke monniken, gelijke kappen."
De voorzitter denkt dat het college het verzoek om voorziening van de heer
Dekker anders heeft beoordeeld dan de fractie van de P.v.d.A.
In zijn aan het college gerichte brief doet de heer Dekker eigenlijk een
beroep op de raad.
Het college heeft het verzoek om voorziening conform de wettelijke voor
schriften behandeld. De heer Dekker heeft gebruik gemaakt van de mogelijk
heid zijn bezwaren voor een raadscommissie nader toe te lichten.
De commissie had de heer Dekker op zijn vragen die gesteld zijn in het
verzoek om voorziening kunnen antwoorden.
Het is zeker niet de bedoeling van het college geweest zich aan zijn ver
plichtingen te onttrekken.
De brief is door het college anders beoordeeld dan door de fractie van de
P.v.d.A.
De heer Manneke zegt dat de heer Voogt eigenlijk herhaalt wat door de
commissie tijdens de hoorzitting is uitgesproken.
De commissie is van mening dat het college de vragen in de brief van de
heer Dekker had moeten beantwoorden.
Van de zijde van de commissie is gesteld dat de handelswijze van burge
meester en wethouders niet erg elegant geweest is.
De voorzitter maakt duidelijk dat het verzoek om voorziening dat door de
heer Dekker aan het college gericht is f ormeel niet-ontvankelijk verklaard had
moeten worden. De heer Dekker wilde beroep instellen bij de gemeenteraad.
Het college heeft het verzoek behandeld zoals de heer Dekker het feitelijk
bedoelde.
Burgemeester en wethouders voelen zich op dit moment niet schuldig.
Haar de mening van de voorzitter heeft het college correct gehandeld.
De heer Manneke vindt dat het niet gaat om schuld of onschuld. Door de
heer Dekker is een brief aan burgemeester en wethouders gericht met een aan
tal vragen daarin. De commissie heeft reclamant gevraagd of hij antwoord
van het college heeft ontvangen op die brief.
Het antwoord van de heer Dekker was ontkennend.
De voorzitter wijst er op dat het college naar aanleiding van de brief een
bepaalde procedure in werking gesteld heeft en in feite niets anders kon
en mocht
De heer Tuinman zegt dat dit niet wegneemt dat er toch een aantal vragen
overbleven. De heer Dekker zat met die vragen. Deze vragen heeft hij min
of meer voorgelegd aan de raadscommissie.
De commissie voelde zich niet bevoegd en capabel om op de stoel van burge
meester en wethouders te gaan zitten.
De heer Tuinman ondersteunt, als lid van de raadscommissie, de woorden
van de heer Manneke dat er naar niemand met de beschuldigende vinger
wordt gewezen.
Er is hier inderdaad sprake van verschil van interpretatie.
Uit een oogpunt van elegantie had wellicht wat meer met de belangen van
de heer Dekker rekening kunnen worden gehouden.