-11- activeren en financieel mogelijk te maken. Wat dit laatste betreft weet ik dat een gevoelige snaar wordt geraakt: want wat dient een sportbeoefenaar (ster) voor zijn of haar sport over te hebben? Het overgrote deel der gemeenten han teert een subsidieregeling om jeugdsport te steunen. Zo'n regeling is van be lang om de jeugd op verantwoorde wijze sport te kunnen laten beoefenen en te bevorderen dat een deskundige leiding is gewaarborgd. Omdat jeugdleden niet de contributie kunnen opbrengen die van senioren mag worden verwacht, terwijl de jeugdleden een intensievere begeleiding behoeven, hanteren vele gemeente een jeugdsportsubsidieregeling. Merkwaardig is en u noemde het ook al in de nota, dat deze subsidieregeling van gemeente tot gemeente verschilt en er in het algemeen geen onderlinge afstemming is, nog wat betreft methodiek, noch wat betreft de hoogte van de bijdragen. Dit blijkt telkens opnieuw uit een onderzoek dat periodiek wordt ingesteld door de Kontaktraad N.K.S. Noord-Brabant- Zeeland en waarbij alle gemeentelijke rege lingen in de provincie naast elkaar worden gelegd. Een van de zwaarste offers die de gemeentelijke overheid brengt ten behoeve van de sport betreffen uiteraard het tot stand brengen en in stand houden van vol doende voorzieningen voor de sport. Er zijn tientallen takken van sport, die elk een eigen, specifieke accomodatie nodig hebben. Omdat ieder sport zal willen bedrijven naar eigen keuze, veelal ook op basis van aanleg of liefhebberijkan men de sportbeoefenaar niet dwingen een sport te bedrijven die de overheid hem oplegt en die hij of zij niet wil. Vaak hebben gemeenten zich ertoe gezet zoveel mogelijk te trachten aan de verlan gens tot sportbeoefening te beantwoorden. Maar de investeringen leggen vaak een stevige druk op de kapitaallasten die de gemeente op te brengen heeft. Maar ook de zuivere exploitatielasten geven vaak reden tot grote zorg, omdat rendabele exploitatie nauwelijks denkbaar is. Hier zit opnieuw een knelpunt, met name: welke vergoeding kan men redelijkerwijs vragen aan de gebruiker van gemeente lijke accomodaties? Aan de ene kant dienen de opbrengsten zodanig te zijn dat naar kostendekking kan worden gestreefd, anderzijds moeten de kosten niet zó hoog zijn dat de sport beoefening onbetaalbaar wordt. U spreekt zelf in de nota over een ingewikkelde materie, met diverse consequen ties voor de verenigingen bij een ander beleid. Maar hoewel het woord "bezuiniging" als regel onprettig in de oren klinkt, nodigt het anderzijds uit tot inventiviteit om met de noodzakelijke beperkingen toch het beoogde doel te bereiken. En dit zou voor de sportwereld een stimulans moeten zijn om de sport in de volle breedte te blijven beoefenen. Nogmaals, gezien de veelheid van problemen, zou ik het college voor willen stellen, om te onderzoeken, of in Willemstad een sportraad zinvol zou zijn. Tot slot aan de hand van de nota nog enkele opmerkingen en vragen: Pagina 3 Inleiding 2e alinea: V/elke tekenen wijzen op een heroriëntering in gemeentelijke kring? Wat wordt bedoeld met: De ontwikkeling in het sportbeleid? Pagina 4 2e alinea vanaf onderen: Het is juist dat de gemeentelijke overheid niet blijft stil zitten op dit terrein, maar als er dan wat gebeurd, wel graag in overleg met de georganiseerde sport! Pagina 5 laatste alinea en pagina 6 bovenaan: Belangrijk is hierbij op te merken dat de pogingen om mensen "in beweging" te brengen (denk aan sport-real) mislukt zijn tot aan het moment waarop een en ander ging zonder "inspraak" van de georganiseerde sport. Pas de laatste 5 jaar komt het goed van de grond, nu de georganiseerde sport er bemoeienis mee heeft. De sportverenigingen beschikken over de kennis, ervaring en veelal ook over materiaal en kader. -Pagina-

Raadsnotulen

Willemstad: 1927-1995 | 1981 | | pagina 10