- 8 -
5 augustus 1958
Ten aanzien van de heer K.Verhagen zegt de heer de Lint
dat diverse aangelegenheden gezamenlijk zijn besproken om
dat zij deel uitmaken van dezelfde partij. De heer Verhagen
had een grote ervaring en veel kennis van gemeentezaken.
Dikwijls,aldus spreker steunde hij op de heer Verhagen,om
dat het voor hem, gezien zijn vele werkzaamheden, niet
mogelijk is, alles in de finesses te weten.
De komende leden denken dat zij het nodige weten om de
gemeente te kunnen besturen, maar zij zullen, evenals hij
tot de ervaring komen, dat zij niet weten.
Met de heer Grootenboer, zegt de heer de Lint, weinig
contact te hebben gehad, omdat hij zitting heeft voor een
andere partij. Spreker kent de heer Grootenboer echter uit^
hoofde van andere functies en heeft grote waardering voor ha
omdat hij ten allen tijde voor de belangen van zijn mensen
opkomt.
Be heer D.van de Ree heeft, gezien zijn korte ambts
periode geen gelegenheid gehad, zich in te werken doch heeft
een goede leermeester gehad aan de heer A,de Wit.
De samenwerking in de raad is met hem altijd zeer pret-g
tig geweest, alhoewel de kennismaking reeds van veel vroeger
jaren is.Spreker zegt dat de heer van de Ree steeds naar
beste weten heeft gehandeld en betreurt zijn vertrek deste-
meer,omdat hij tot de jongere gardé behoort.
Alhoewel de heer van de Ree de jarenom in aanmerking
te mogen komen voor het ere.burgerschap niet heeft bereikt
is het niet uitgesloten het aantal jaren in de toekomst te
bereiken,als de oud-gedienden plaats moeten maken-r voor
de jongeren.
De heer D.van de Ree zegt zijn heengaan niet te be
treuren. Het raadslidmaatschap is hem erg tegengevallen en
spreker had zich er iets heel anders van voorgesteld.
Hij betuigt zijn dank voor de prettige samenwerking
en betreurt het dat hij de vuige zaak Harmsen niet tot het
einde kan meemaken t.a.v. de oplossing.
Niets meer aan de orde zijnde sluit de voorzitter de
vergadering.
Vastgesteld in de openbare vergadering van de raad
der gemeente Willemstad op 2 september 195",
De voorzitter,
N. S. 17192 II