3.
8 Juli 1947.
De heer de Lint zegt, dat hij nimmer gezegd heeft,
waarop de voorzitter hem toevoegt, dat zulks wel door
hem bedoeld wordt.
Tenslotte merkt de voorzitter op, dat Mr.Burger
bij schrijven van 1 Juli j.l. toegezegd heeft als getui
ge tegenwoordig te zullen zijn en zes dagen later een
bericht van verhindering zendt, hetgeen voor de heer
Matis toch geen oorzaak van verhindering kan zijn.
De voorzitter stelt voor om over te gaan tot stem
ming of de behandeling uitgesteld zal worden of niet.
Waar 4 leden stemmen vóór onmiddelijke afdoening
der zaak en drie leden voor uitstel zijn, wordt het vers
zoek van de heer Maris om toepassing van de wet Rechts
herstel Overheidspersoneel in behandeling genomen.
De voorzitter zegt, dat het ingevolge artikel' 4 van
voornoemde wet gaat om, óf tot wederaanstelling in ge
meentedienst m.i.v. 1 November 1942 van dhr Maris, óf
tot het verlenen van ontslag van betrokkene met ingang
van voornoemde datum.
Uit de daarna gehouden stemming blijkt, dat 4 leden
stemmen vóór ontslag van de heer Maris en 3 leden hem
wederom in gemeentedienst wensen te zien.
De voorzitter stelt vast, dat de raad alzo met 4
tegen 3 stemmen besloten heeft dhr,Maris ontslag te
verlenen met dngang van 1 November 1942.
De heer de Lint vraagt, of het niet voldoen aan de
voorschriften terzake van de bespuiting van de aardap
pelen ter bestrijding van de Coloradokever strafbaar is
gesteld, en waar aangifte van overtredingen moetbworden
gedaan.
De voorzitter zegt, dat bedoelde overtredingen in
derdaad strafbaar zijn en dat aangifte kan worden ge
daan bij de ambtenaar van de Plantenziektekundige Diensl
dhr.Stange te Fijnaart.
De voorzitter sluit hierna de vergadering.
De Secretaris, De Voorzitter,