2.
8 Juli 1947.
Het lijkt wel,aldus spreker, een spelletje van kat
en mui3. Aan de andere zijde vindt spreker het moeilijk
reeds nu te beslissen, aangezien hij als oud raddslid
vroeger steeds op aangename wijze met dhr.Maris heeft
kunnen samenwerken.
De heer Dekkers stelt voor om tot stemming over te
gaan.
De heer G.Maris stelt eveneens voor om over te
gaan tot het nemen van een beslissing, hoewel spreker
er geen bezwaar tegen heeft, wanneer de beslissing
eerst genomen zal worden op 15 Juli de oorspronkelijke
vastgestelde datum.
De voorzitter wijst er met nadruk op, dat de zaak
van de zijde van de raad op een faire wijze is behandeld
De heer Maris werd tot driemaal toe in de gelegen
heid gesteld in de vergadering te verschijnen en steeds
weer verzoekt de heer Maris uitstel van behandeling.
Spreker acht het voor het voornaamste College in
de gemeente beledigend om op deze wijze behandeld te
worden. De heer de Lint is van mening, dat het dit
maal niet de schuld van dhr.Maris is, aangezien Mr.
Burger medegedeeld heeft niet aanwezig te kunnen zijn.
Vroeger is er afgesproken, dat er over deze kwestie
niet meer vergaderd zou worden, dan in bijzijn van alle
getuigen. De heer Burger, aldus spreker, is voor het
landsbelang naar Copenhage. De enigste getuige van dhr
Maris moet naar de mening van spreker gehoord worden.
De voorzitter zegt, dat de afwezigheid van Mr.Bur
ger voor de heer Maris geen oorzaak van verhindering
kan zijn om zelf niet te verschijnen. De heer de Lint
is van mening, dat rechtsherstel voortvloeit uit eer
herstel. Spreker zag de zaak zo, dat waar dhr.Maris
door het Tribunaal was vrijgesproken en hem daardoor
eerherstel was verleend, de Raad niets anders had te
doen, dan hem rechtsherstel te verlenen. De voorzitter
spreekt dit ten stelligste tegen, waarna zich een dis
cussie ontspint over deze kwestie tussen de heer de
Lint en de voorzitter.
Tenslotte vraagt de voorzitter, waarom de heer Ma-
ris niet met het eenvoudig bewijs is verschenen in de
raad, dat het indertijd door hem ingediende verzoek om
ontslag gegrond was in maatregelen van de bezetting.
De voorzitter zegt verder, dat het hem bevreemdt
dat de heer de Lint, zo voor de heer Maris pleit,
waar hij ongeveer een jaar gelegen een verklaring on
dertekende, dat hij de heer Maris niet langer als be
trouwbaar kon aanmerken.
De heer de lint zegt, dat die verklaring alleen
een bepaald geval betrof, waarop de voorzitter hem
toevoegt, dat hij toen zeer positief was in zijn door
hem zelf gedicteerde verklaring en zelfs het woord
"ABSOLUUT" gebruikte. Spreker zegt, dat hij iemand,
die geen honderd procent is op het gemeentehuis kan
dulden. Verder is de voorzitter van oordeel, dat de
houding van de heer de Lint naar zijn mening een be
schuldiging inhoudt, dat de zaak niet op eerlijke wijze
onder ogen is gezien en steeds met allerlei listige
kunstgrepen gepoogd is om de heer Dane in het zadel
te houden.
-De heer-
n.s. 17192 1