2 Februari 1940. 99O.
Burgemeester en Wethouders zijn van dit besluit in beroep ge
gaan bij de Kroon met het gevolg,dat de Kroon ook het besluit
van H.H.Gedeputeerde Staten,waarbij de Gemeenterekening over dat
jaar werd vastgesteld hebben vernietigd en opnieuw hebben vast
gesteld, zonder evenwel deze kosten daarin op te nemen,zoodat
practisch volgens dit Koninklijk Besluit een tekort in kas is
van F.386,11. De Kroon heeft echter in dit besluit ook de moge
lijkheid geopend om dez-e kosten,hetzij aan de Begrooting van het
loopende jaar,hetzij van een volgend jaar toe te voegen.
H.H.Gedeputeerde Staten hebben al eenige malen er op aange
drongen bij het College van Burgemeester en Wethouders om dit be
drag in de Gemeentekas te storten en daarvan dan bericht te zen
den.
De heeren van het College zijn hiertoe echter niet bereid en
wanneer het dien kant uit zou moeten,dan zal dit bedrag door midi
del van een procedure moeten worden ingevorderd.
Spreker zegt,dat deze zaak de heeren niet wakker heeft gehou
den,maar toch de gedachten van de leden heeft beziggehouden,zoo
dat spreker thans,namens het College van Burgemeester en Wet
houders, voorstelt deze kosten alsnog aan de Begrooting 1939 of
1940 bij een afzondelijk besluit toe te voegen.
De Kroon heeft zelf reeds medegedeeld,dat deze zaak geen re
keningskwestie,maar een Begrootingskwestie is.
Kan het College van Gedeputeerde Staten dit besluit niet goed
keuren, dan kunnen Burgemeester en Wethouders dit in hoogste in
stantie uitzoeken.
De Heer C.Maris Czn.zegt,dat de heeren dus met het uitlokken
van een Koninklijke beslissing niet veel zijn opgeschoten,want
begrijpt spreker de zaak goed,dan is er nog een bedrag van F.175.J
bijgekomen.
De Voorzitter bevestigt dit,maar merkt op,dat uit het Konink
lijk Besluit duidelijk blijkt,dat de Kroon deze zaak niet als een
Rekeningskwestie,maar als een Begrootingszaak wenscht te zien
opgelost.
De Heer C.Maris zegt het jammer te vinden,dat de desbetref
fende circulaire voor de noodlijdende Gemeenten eerst 16 Novem^
ber 1936 aan die gemeenten werd toegezonden. Deze circulaire be
schouwt spreker ook als mosterd na de maaltijd.
De Heer J.A.Maris zegt van meening te zijn,dat de raad in zijn
vorige samenstelling deze zaak van alle kanten heeft bekeken en
besproken. Uiteindelijk heeft de Kroon over deze zaak een uit
spraak gedaan en wel met het gevolg,dat alseisch wordt gesteld,
dat Heeren Burgemeester en Wethouders deze meerdere kosten be
talen. Wanneer spreker nog eens nagaat,wat er na dien tijd al niet
is gebeurd en hoe de autoriteiten deze zaak tot een'eind hebben
gebracht,dan komt het hem het beste voor,dat de heeren voorloo-
pig dit bedrag in cLe Gemeentekas terugstorten en wanneer zij het
nog noodig oordeelen,om deze zaak tot een andere oplossing te
brengen,dan voor hun persoonlijk stappen doen,welke hen het beste
voorkomen.Spreker meentfdat de Raad er zich buiten moet houden.
2 Februari 1940.
De Heer C.DAN! zegt^dat de heeren van het College van Burge
meester en Wethouders niet thuis zijn,wanneer het op een betalen
van deze kosten aankomt.
De Heer J.A.Maris meent,dat de Raad verstandig doet,wanneer
hij er zich nu verder buiten houdt en dat zoo noodig de heeren
jvan het College van Burgemeester en Wethouders voor zich per-
j soonlijk dan maar de zaken verder uitzoeken of laten uitzoeken.
De Voorzitter zegt,den Heer J.A.Maris buitengewoon dankbaar
te zijn voor zijn advies,maar spreker zegt,dat de heer Maris het
i als kassier wel met hem eens zal zijn,dat men een gevaarlijk
f standpunt in gaat nemen,wanneer men in zoo'n geval begint met
voorloopig te betalen. Verder betreft het hier geen zaak,welke
alleen het College van Burgemeester en Wethouders aangaat,zoo-
li dat Burgemeester en Wethouders thans ook vragen om te besluiten
I deze kosten alsnog voor rekening van de Gemeente te nemen.
De Heer J.A.Maris zegt,zich af.te vragen,hoe de Voorzitter
dit een "gevaarlijk standpunt innemen" durft te noemen,want de
Kroon en H.H.Gedeputeerde Staten hebben toch uitgemaaktdat Bur
gemeester en Wethouders deze kosten moeten terugbetalen. Het be
treft hier toch geen oplichterszaakjewant was dit het geval,dan
zou met recht gezegd kunnen worden,dat degene,die het Weid in
handen heeft,het sterkst staat.
De Heer A.P.van den Hil zegt in deze zaak volkomen achter het
College van Burgemeester en Wethouders te staan,want zooals reed
werd opgemerktdoor den Heer C.Maris,was de circulaire van Hee
ren Gedeputeerde Staten van November 1936,mosterd na de maaltijd.
Welke bedragen ook voor dit feest besteed zijn,doet niets ter
zake,spreker kan geen vrijmoedigheid vinden,eraan mede te werken,
Burgemeester en Wethouders voor deze kosten aansprakelijk te stel
len-
De Heer A.de Wit zegt,dat Burgemeester en Wethouders dan
maar niet boven het door den Raad beschikbaar gestelde crediet
Uitgaven hadden moeten doen.
De Heer J.A.Maris zegt,dat de Raad slechts een bedrag van
f.150,- beschikbaar had gesteld en als Burgemeester en Wethou
ders daarboven willen gaan,dan moeten zij die meerdere kosten
ook maar zelf betalen.
De Voorzitter zegt,dat de Raad destijds de totale uitgaven
van dit feest,zonder eenige op-of aanmerking,heeft goedgekeurd.
Zelfs niet alleen door vaststelling van het besluit tot wijziging
van de Begrooting over 1936,maar ook door voorloopige vaststel
ling der Rekening over dat jaar.in welke rekening alle'feest
uitgaven waren opgenomen.
Spreker zegt,dat deze zaak voldoende besproken Is en daarom
ook het voorstel van Burgemeester en Wethouders om deze uitgaven
alsnog aah de Begrooting voor het dienstjaar 1939 of 1940 toe te
voegen in stemming zal brengen.
Dit voorstel wordt met 4 tegen 2 stemmen aangenomen,
en rT Tien heerM A'P'Tan den Hil'H-H-Harmsen;0.Maris,0zn
en O.Dane Gzn.