is«
18 Augustus 1938.
NIET VOORLOOPIGE
VASTSTELLING GEM
REKENING 1937,
ALSMEDE NIET GOED
KEURING VAN DE RE
KENING B.A.1937
849.
Spreker vraagt of het nu toch zoo'n onoverkomelijk bezwaar
kan zijn voor de menschen om die enkele keer,dat zij op het
Gemeentehuis moeten zijn de auto op de Voorstraat of onder de
Kadé te laten staan.
De Heer K.P.Groen zegt,dat wij dan beter de Oranjeboom had
den kunnen laten staan.
De Heer C.Maris merkt op,dat het toch niet mag om bij af
sluiting van een gedeelte straat het desbetreffende bord ook
halverwege deze straat te zetten. De automobilisten zouden
de straat ingereden zijn en dan eerst het bord zien.
De Voorzitter zegt,dat misschien dan beter het bord op de
oude plaats kan blijven staan.
Zonder hoofdelijke stemming wordt hiertoe besloten.
Hierna stelt de Voorzitter aan de orde de voorloopige vast
stelling der Gemeenterekening voor het dienstjaar 1937.
- Spreker zegt,dat de Commissie,bdlast met het nazien dezer
"bescheiden,eerst nadere inlichtingen wenscht omtrent het te
weinig verantwoorde bedrag aan subsidie in de kosten van
werkloozenzorg
Spreker zegt,dat Burgemeester en Wethouders ook liever had
den gezien,dat deze subsidie ten volle op dit dienstjaar had
kunnen worden verantwoord,maar het College kon zich niet ver
eenigen met de van het Departement van Sociale Zaken ontvan
gen afrekening der kosten van steunverleening over 1937,om
reden daarin niet was begrepen het bedrag,dat over het tijd
vak van 1 September tot en met 31 December 1937 aan steun was
uitgekeerd.
WIJ hebben,zegt spreker,deze afrekening dan ook onder pro
test geteekend,in de hoop,dat deze zaak alsnog spoedig tot
een oplossing zal komen.
De Heer K.Verhagen zegt,dat het hem bekend is,dat de steun
en werkverschaffing tot 1 September hebben stop gestaan,maar
waar vanaf 1 September 1937 weer steun is verleend,zegt spre
ker niet te kunnen begrijpen,waarom vanaf 1 September tot en
met 31 December 1937 de kosten van steunverleening daarop
niet voorkwamen.
Spreker zegt dan ook gaarne te willen weten wat daarvan de
oorzaak is
De Voorzitter zegt,dat hetgeen hier toén gebeurd is,niet
naar den zin van het Departement schijnt geweest te zijn.
De Heer K.Verhagen vraagt wat er dan niet naar den zin van
het Departement heeft plaats gehad.
De Voorzitter zegt,dat beweerd wordt,dat wij de voorwaarden
niet hebben nageleefd.
De Heer K.Verhagen vraagtwaarom de voorwaarden niet zijn
nageleefd?
De Voorzitter zegt,dat hij dat niet weet.
■)4- De Heer
18 Augustus 1938.
850.
De Heer K.Verhagen zegt,dit toch eigenaardig te vinden.
De Voorzitter zegt,dat Burgemeester en Wethouders de af re-
kening onder protest hebben geteekend.
De Heer K.Verhagen zegt,dat dit geen antwoord op zijn vraag
Spreker zegt te willen weten om welke oorzaak de voorwaar-
den niet zijn nageleefd.
De Voorzitter zegt,dat dit hem niet bekend is,want er wordt
wel gezegd.dat de voorwaarden niet werden nageleefd,maar ze
komen met geen feiten.
De Heer K.Verhagen zegt,dat het hem verwondertdat denVoor-
zltter geen feiten bekend zijn.
De Heer C.MarisCzn.vraagt of de Voorzitter niet weet wat
de oorzaak zou kunnen zijn.
De Voorzitter zegt,dat wij van het Departent geen antwoord
1 hebben gehad.
De Heer K.Verhagen vraagt of de Voorzitter dan niet weet
waartegen geprotesteerd is.
De Voorzitter zegt,dat Burgemeester en Wethouders over een
zaak een meening kunnen hebben en Hoogerhand ook en waar deze
meeningen verschilden is hiertegen geprotesteerd.
De Heer K.Verhagen zegt,dat dus geprotesteerd is en feite-
1 lijk toch niet wetende waartegen.
De Heer K.P.Groen zegt,dat dus feitelijk alles hierop neer-
I komt,dat de Gemeente een straf is opgelegdterwijl de Gemeen-
te niet weet waarom.
De Voorzitter ontkent dit.
De Heer J.A.Marls vraagt of Burgemeester en Wethouders aan
j gerechtigd waren deze steungelden uit te geven?
De Voorzitter antwoord hierop bevestigend.
De Heer J.A.Maris vraagt wie daartoe het recht heeft gegeven?
De Voorzitter zegt"Hoogerhand"
De Heer J.A.Marls zegt van meening te zijn,dat Hoogerhand
te kennen heeft gegeven,dat deze uitgaven niet hadden mogen
worden gedaan,hetgeen o.a.ook blijkt,zegt spreker,uit het
feit,dat zij deze uitgaven niet in de afrekening willen opne-
De Voorzitter zegt,dat Burgemeester en Wethouders hiervoor
wel het recht hadden.
De Heer J.A.Marls vraagt wie dit geschil dan op moet lossen?
De Voorzitter zegt,"het Rijk".
De Heer J.A.Maris zegt,dat dus practlsch uitgaven zijn ge
daan,waarvan gezegd wordt,dat deze wel geoorloofd waren en van
de andere zijde juist het tegenovergestelde weer wordt gezegd.
De Voorzitter zegt,dat deze uitgaven wel gedaan mochten wor
den maar de subsidie komt later.
De Heer J.A.Marls zegt de meening te zijn toegedaan.dat deze
uitgaven,uit een boekhoudkundig oogpunt,niet in deze rekening
opgenomen