440.
29 Maart 1934-
Ontslag onder
wijzer J.Abra-
hamse
er buiten.
De Heer «Maris vraagt of hij de Voorzitter dus goed heeft begrepen n.l
dat het de gemeente geen geld heeft gekost.
De Voorzitter merkt op,dat de Gemeente er buiten stond,dus vanzelf ook
niets heeft moeten betalen.
De Heer J.A.Maris vraagt of al iets naders bekend is omtrent het stratenplan
De Voorzitter zegt,dat dat nog niet ontvangen is,maar zoodra het klaar is
komen Burgemeester en Wethouders er mede bij den Raad.
De Heer J.A.Maris vraagt hoe het met de Bouwverordening staat.
De Voorzitter zegt,dat deze er nog ligt.
De Heer J.A.Maris vraagt of wij dus de oude zoo houden.
De Voorzitter zegt,dat de Raad ten opzichte hiervan nog niets heeft gedaan.
De Heer J.A.Maris meent,dat de Raad besloten had Gedeputeerde Sthten mede
te deelen,dat de nieuwe verordening voor onze gemeente te uitgebreid was en
dus prijs op behoud van de oude verordening werd gesteld.
De Voorzitter zegt,dat de Raad de vaststelling heeft aangehouden en meer
niet.
Verder zegt den Heer J.A.Maris gezien te hebben,dat de tramrails op de
Kade zijn bijgewerkt en vraagt voor wiens rekening dit is gebeurd.
De Voorzitter zegt op rekening van de Gemeente.
De Heer J.A.Maris zegt verder niets méér te hebben.
De Voorzitter meent,dat de Heer J.A.Maris het gevraagde ook wel binnen had
kunnen houden.
Hierna wordt de openbare vergadering gesloten en gaat de Raad in geheime
zitting over tot het bespreken van de afvloeiing van een leerkracht der O.L.
School wegens vermindering van het leerlingenaantal.
Na heropening der vergadering brengt de Voorzitter het voorstel van Burge
meester en Wethouders om den laatstbenoemden onderwijzer ontslag te verleenen,
wegens vermindering van het leerlingenaantal, in stemming.
Met algemeene stemmen wordt besloten den onderwijzer J.Abrahamse op de
meest eervolle wijze ontslag te verleenen als onderwijzer aan de O.L.School.
Niemand meer het woord verlangende en niets meer aan de orde zijnde sluit
S de Voorzitter de vergadering.
De Secretaris, De Voorzitter,
Steun Crisia-
comite
f.107,10.
441.
31 Maart 1934. jl SPOEDEISCHENDE OPENBARE VERGADERING VAN DEN RAAD DER GEMEENTE WILLEMSTAD,
li OP ZATERDAG, 31 MART 1934,DES V00RM3DDAGS OM UUR, TEN GEMEENTEHUIZE.
Voorzitter de Edelachtbare Heer H.van der Veen.
Secretaris de Heer L.J.C.Maris.
Tegenwoordig de Heeren: C.Dane Gzn.;J.L.Maris Lzn.;B.Costers;J.van Sliedregtj
I C.A.van Gend en J.A.Maris Wzn.
Afwezig wegens ziekte de Heer C.Maris Czn.
De Voorzitter opent de vergadering en zegt,dat de Heeren wel bekend is,waar
voor deze vergadering moest worden belegd. Spreker zegt dat hij gaarne had ge-
zien,dat deze zaak in de vorige vergadering was afgedaan geworden,maar helaas
dit ging niet en daarom vraagt hij wie van de Heeren nog het woord over het
reeds druk besproken punt wenscht.
De Heer J.A.Maris zegt de vorige keer begrepen te hebben,dat deze zaak maar
heel even in de vergadering van Burgemeester en Wethouders was geweest,zoodat
men geen voldoende tijd had zich voldoende op de hoogte te kunnen stellen.
Spreker zegt,dan ook thans te willen beginnen met de Wethouders de vraag te
stellen of zij zich thans ook voldoende op de hoogte hebben kunnen stellen en
li dus weten waar het hierover thans loopt.
De Heer J.L.Maris zegt bij zijn standpunt te blijven n.l.,dat de buiten de
werkverschaffing en steun blijvenden dus o.a.zij die in het vrije bedrijf
werken er veel slechter aan toe zijn.
Spreker zou het dan ook op hoogen prijs stellen,dat voor het geval de ge
vraagde medewerking werd verleend,met zijn bezwaren rekening werd gehouden.
De Heer C.Dane zegt,dat er geen Wethouderavergadering meer is gehouden.
De Heer J.A.Maris meent uit de mededeelingen van de Wethouders te kunnen
opmaken,dat heel de zaak van den Voorzitter uitgaat,omreden hij veronderstelt,
dat anders toch geen voorBtel zou worden gedaan wanneer het niet voldoende
met de Wethouders was besproken.
Waar het hier alleen voor de menschen is,die in werkverschaffing zijn ge
plaatst of steun genieten zegt spreker het met den heer C.A.van Gend eens te
i zijn,n.l«dat dit niet in de eerste plaats de personen zijn,die geholpen moeten
1 worden.
Spreker vraagt zich af of voor het geval daar nog personen onder zijn,die
geholpen dienen te worden,dat niet op andere wijze mogelijk is.
De Voorzitter merkt op,dat het hier alleen extra hulp in natura betreft aan
werkloos en-
Vervolgens