5 Octb.1934. Spuien haven. 474. De Heer C.Dane zegt,dat dergelijke courantenberichten niets zeggen,maar stelt voor deze zaak nog nader met den Heer Vogel te bespreken- De Heer B.Oosters vraagt of nu de menschen afstand hebben gedaan van hun atoe. pen en later blijkt,dat de blinden voor het verkeer hinderlijk zijn,wat er dan zal gebeuren- De Voorzitter zegt,dat zij ze dan op moeten ruimen. De Heer B-Oosters zegt,dat dan toch zeker wel een andere sluiting zal moeten worden gegeven- De Voorzitter zegt,dat wij daarmede niets te maken hebben,de straat staat voor het openbaar verkeer open en het verkeer mag niet op de een of andere wyze worden belemmerd- De Heer B.Ooaters vindt het toch een gevaarlijke zaak,want de Gemeente zal dan in kosten vallen- De Voorzitter zegt,dat wij voorloopig verder kunnen,want alle menschen hebben afstand gedaan van de stoepen enzuitgezonderd den Heer J.A.Maris- De Heer C-Dane vraagt of den Heer J.A.Maris dan niet sympathiek tegenover het stratenplan staat- De Heer J.A.Maris zegt,zeer zeker,maar spreker wil eerst een bewijs hebben, dat hij zijn rechten behoudt. De Heer J-van Sliedregt zegtrdat de stoep toch opgebroken is- De Voorzitter zegt,dat met het werk vooreerst toch verder kan worden gegaan- De Heer J.A.Maris zegt de gemeente wel het genoegen te willen doen de stoep te willen verwijderen. De Heer J.van Sliedregt vraagt hoe het dan met de blinden aan het huis van den Heer J.A.Maris moet gaan- De Voorzitter zegt,dat ze het verkeer niet mogen belemmeren,maar de zaak komt wel in orde- Vervolgens doet de Voorzitter mededeeling van een schrijven van C.F.de Visser alhier,omtrent het spui'én van de haven. Spreker zegt,dat de Visser het noodig heeft geyondenTijn meening omtrent het in de vorige vergadering genomen besluit over het spui"8n van de haven,aan den Raad kenbaar te maken. De Heer J.A.Maris vraagt of hij dat schrijven goed heeft begrepen,want spreke wordt daarin tot leugenaar betiteld. Spreker zou gaarne de strekking van den brief willen weten- De Voorzitter OOK. 475. Da Voorzitter meent,dat deze alleszins duidelijk is- De Heer J.A.Maris vraagt,wat den Voorzitter dan duidelijk vindt De Voorzitter zegt,dat den Heer J.A.Maris over deze zaak een meening heeft en zoo ook heeft de Visser een meening hierover.en deze maakt hij hier juist ken- baar De Heer J.A.Maris vraagt of dan de Visser's meening de juiste is Spreker meent,dat de Visser ver abuis is,want de Gemeente heeft feitelijk de haven maar in gebruik. Wie heft het havengeld vraagt spreker De havenmeester, die het geld moet ontvangen en afdragen aan den Gemeente-Ontvanger- Vroeger was de Burgemeester de hoofdpersoon,maar om de zaak te vergemakkelij ken was iemand opgezocht die deze werkzaamheden deed. Die havenmeester was toen gewoonweg bediende. Vroeger toen er nog een opzichter van forteficati"3n hier was en spreker her innert zich nog den opzichter Oudraad,toen zal waar de havenmeester ook verschil lende voorwaarden werden gesteld,hem ook de verplichting zijn opgelegd om wan neer er gespuid werd de vlag te zetten enz- Dit is dan alleen gedaan om den opzichter van de Genie een genoegen te doen. Maar dit acht 3preker trouwens ook nog maar een bijgeschiedenis- Het is echter volgens spreker een voldongen feit,dat degenen,die gevaar maakt,ook de noodige veiligheidsmaatregelen in acht moet nemen en deze bestaan dan hier in het plaat sen van een vlag enz In dergelijke gevallen is de politie op de haven verplicht toe te zien of de noodige veiligheidsmaatregelen wel in acht worden genomen. Spreker zegt van meening te zijn,dat de gemeente tot het plaatsen van de vlag enzabsoluut niet verplicht is- 1 De Heer C.Dane vraagt dan met ingang van welken datum- De Heer J.A.Maris zegt direct. De Heer C.Dane zegt,dat de Visser het spui'ën zonder het plaatsen van vlag enz. j heeft aangenomen. De Heer J.A.Maris zegt,dat dit niets ter zake doet- De Voorzitter merkt op,dat den Heer J.A.Maris toch toe moet geven,dat de ge meente het vroeger toch altijd heeft gedaan. De Heer J.A.Maris zegt,dat toch niets ter zake doet,wat vroeger de gemeente heeft gedaan. De Heer B.Oosters zegt,dat de Visser het met deze zaak wel niet eens is,maar wanneer

Raadsnotulen

Willemstad: 1927-1995 | 1934 | | pagina 22