316. echtgenoot® van A.A.van der Hooft heeft zij f.150.- beschikbaar gesteld. De Heer J.A.Maris zegt te willen beginnen met deze vraag of de corresponden tie juist. is of niet. De Voorzitter zegt,dat hij deze vraag reeds heeft beantwoord. De Heer J.A.Maris zegt van den loop der zaak weinig of niets af te weten en daarom vraagt hij of de correspondentie juist is of niet. De Voorzitter zegt nogmaals het antwoord reeds te hebben gegeven. De Heer C.Maris vraagt of deze dames geen beloften zijn gedaan. De Voorzitter zegt,dat dit ook niet wordt beweerd. De Heer C.A.van Gend merkt op,dat geen belofte is gedaan maar toch wel een toezegging. Z.i. is het Burgerlijk Armbestuur nalatig geweest. De Voorzitter ontken^" dit. De Heer J.A^Maris verzoekt de correspondentie nog eens voor te willen lezen. Hierna zegt de Heer J.A.Maris,dat de nota's toch altijd zijn geaccepteerd. De Voorzitter' Ja,onder voorbehoud. De Heer J.A.Maris vindt dit een moeilijke kwestie en^och van veel beteekenis. De menschen hebben daar gezegd,dat de verpleging voor rekening der Gemeente kwam. Burgemeester en Wethouders hebben niet geantwoord,dat zij daarvoor niet aansprakelijk konden zijn en dat de zaak in handen van het Burgerlijk Armbe stuur v/as gesteld. Burgemeester en Wethouders hebben totaal niets van zich laten hooren en het burgerlijk armbestuur heeft geschreven,dat zij de nota's maar moesten zenden en dat later wel een beslissing zou worden genomen. Het is onbegrijpelijk dat niet direct een besluit is genomen. Het burgerlijk armbestuur had moeten beginnen met te zeggen,dat men op niets moest rekenen. De Heer C.Maris: En dat het van de patiënten een leugen was. De Heer J.van Sliedregt vraagt of hij misschien als lid van het burgerlijk armbestuur ook nog eenige toelichting mag geven. Spreker zegt,dat het burgerlijk armbestuur getracht heeft deze dames te hel pen,zelfs heeft het burgerlijk armbestuur een instrument beschikbaar willen stellen en Dr.de Ruiter uit Breda had Dr.van Rossum van advies gediend,zoodat Jc urmen, die verder de behandeling op zich zou^hemen. Zij verkozen dit echter niet en zijn geheel eigenmachtig opgetreden. Het 317- Het burgerlijk armbestuur heeft ze willen helpen maar zij wilden niet. De Heer J.A.Maris merkt op,d$t dit het interne van de zaak betreft. Het gaat bij spreker maar over de correspondentie van het DiaconessenhuisSpreker merkt op,dat hij uit de correspondentie heeft gehoord,dat het Gemeentebestuur de vraag is gesteld of zij betaalt of niet. De Voorzitter zegt,dat hierop niets is geantwoord. De beslissing zou volgen, wanneer de patiënten geheel beter waren. De Heer J.A.Maris vindt het niet goed om daarmede een jaar te wachten. De Voorzitter -zegt,dat de behandeling een jaar in beslag heeft genomen. De Heer J.A.Maris zegt,dat,als men in April schrijft en dan een jaar wacht om een beslissing te nemen,dat zoo iets toch niet door den beugel kan. De Voorzitter ontkent dit. De Heer J.A.Maris: De nota's zijn geaccepteerd. De Voorzitter; Ja,onder voorbehoud op een nadere beslissing. De Heer J.A.Maris: Is er in dien tijd dan geen vergadering geweest! Dan was het toch wel goed geweest om daar eens voor bij elkaar te komen.Dat is zeer nalatig. De Voorzitter: U moet aantoonen wat er aart1'raiikeert De Heer J.A.Maris: Alles. De Heer J.L.Maris? Het is een zaak voor heArmbestuur.Burgemeester en Wet houders hebben het dikwijls genoeg besproken-Burgemeester en Wethouders hebben er geen schuld aan. De Heer J.A.Maris meent,dat wanneer een schrijven door Burgemeester en Wet houders doorgezonden wordt aan het burgerlijk armbestuur,dit dan toch ook aan den afzender bericht had moeten worden. De Heer B.Oosters heeft ook het schrijven i'r:gezien en is tot de conclusie gekomen,dat het burgerlijk armbestuur geen idee heeft van een goede gang van zaken. Zij hadden direct moeten schrijven,dat de kosten niet door haar betaald zouden worden. Als men niets bericht,wordt er natuurlijk gerekend,dat het be taald zal worden. De Voorzitter: Neen- De Heer B.Oosters; Wij zullen het toch wel moeten betalen. De Voorzitter Neen. De Heer C.Dane: Wij hebben het doorgezonden ntar het armbestuur. De Heer Oosters zegt terecht,dat wij moeten betalen. Het is onze morele plicht. De Heer J.van Sliedregt

Raadsnotulen

Willemstad: 1927-1995 | 1932 | | pagina 26