jo 6.
Spreker zegt,dat in October 1931 de wensoh tot verhaal is kenbaar gemaakt
met de motieven welke daartoe aanleiding gaven en nu^even Gedeputeerde Staten
in Mei daarop pas antwoord en wel in den vorm van het kenbaar maken van een
meening.
De algemeene toestanden zyn nadien nog veel slechter geworden,dus volgens
spreker bestaat er nu nog meer aanleiding tot verhaal over te gaan,dan in Octb.
Spreker stelt dan ook voor om op de meening van Gedeputeerde Staten ook de
meening van den Raad kenbaar te maken.
De Heer B.Oosters is het met den Heer J.A.Maris eens. De Raad heeft dat be
sluit genomen dus behoorde de vraag dan ook Gedeputeerde Staten door Burgemees
ter en Wethouders te worden voorgelegd en niet door den Burgemeester by een
privé sohryven.
Het Raadsbesluit is op deze wyze niet uitgevoerd en spreker stelt er prys op
dat dit alsnog gebeurd.
De Voorzitter merkt op,dat alleen door den Raad besloten is Gedeputeerde Sta
ten de vraag voor te leggen en dat is gebeurd.
De Heer J.A.Maris vraagt of dit dan gebeurd is zooals de Raad heeft besloten.
De Voorzitter zegt,dat dit in de notulen staat.
De Heer C.Dane merkt op,dat we kort kunnen zyn met onze redeneeringen want
in de vorige vergadering is tot verhaal besloten. De bonden zyn hierover advies
gevraagd dus de zaak is nog loopende.
De Voorzitter leest hierop het besluit uit de notulen voor zooals dit is
genomen. Hieruit bleek dat aan Gedeputeerde Staten advies gevraagd zou worden.
De Heer J.A.Maris zegt dat het de vraag is of ook overeenkomstig dat besluit
is gehandeld. Er is toch een privebrief van d^1 Burgemeester by geweest.
De Voorzitter zegt,dat dit geen privebrief was.
De Heer J.A.Maris zegt: Laten we nu eens zakelyk blyven. Burgemeester en Wet
houders voeren toch de Raadsbesluiten uit.
De Voorzitter: Of de Burgemeester.
De Heer J.A.Maris: Dus de Wethouders weten er niets van. Als U dus wilt,houdt
U de Wethouders er buiten.
De Voorzitter: kunt het maken zooals U wilt maar de vraag aan Gedeputeerde
Staten is gedaan.
De Heer J.A.Maris: Waarom mogen wy niet zien wat er geschreven is. Welk be
zwaar is daar voor. Dat geeft toch verdenking en de Wethouders weten nergens
vanaf
De Voorzitter: Dat behoeft ook niet.
De Heer J.A.Maris: Op welken grond kunt U de Wethouders negeeren. Zyn de Wet
houders er van op de hoogte of zy dat moeten weten en zyn de Wethouders van
oordeel dat dit zoo maar moet gaan.
De Voorzitter: Dat kan er naar zyn.
===De Heer J.A.Maris:
3O7.
De Heer J.A.Maris: Waar wy hier zooveel tegenkanting hebben was het toch wel
goed om te weten hoe het is. Onze brief moet tooh geteekend worden door den Bur
gemeester en denSeoretaris.
De Heer B.Oosters is het daar volkomen mede eens. Spreker wil weten of de
Wethouders met deze handelwyze genoegen nemen,want is dat zoo,dan wordt daar
mede de zaak belangryk verzwakt.
De Voorzitter: Het gaat er maar om,dat Gedeputeerde Staten de vraag is voor
gelegd.
De Heer J.A.Maris: Dan hebben wy toch het recht om te weten wat in did1brief
staat.
De Voorzitter: Dat is myn brief.
De Heer J.A.Maris: Dus U houdt.vol dat de Wethouders met het uitvoeren van
besluiten niets te maken hebben.
De Voorzitter: Dat zou ik niet graag zeggen.
De Heer J.A.Maris: Wanneer een stuk uitgaat namens den Raad,dan heeft hy ook
het recht te weten hoe daaraan uitvoering is gegeven.
De Voorzitter zegt,dat het hier juist de omgekeerde wereld is. Eerst had de
Raad een besluit moeten nemen maar dat heeft hy zelf niet juist gevonden en
daarom is het College van Gedeputeerde Staten de vraag voorgelegd en nu heeft
hy weer een besluit genomen terwyl het antwoord op de vraag nog niet was ont
vangen. De bonden zyn nu advies gevraagd over het beginselbesluitdus laten we
nu even afwachten
De Heer J.A.Maris vindt het noodig om nogmaals Gedeputeerde Staten duidelyk
de motieveering mede te deelen,welke er toe heeft geleid om Gedeputeerde Staten
de bewuste vtaag voor te leggen.
Spreker zou de Raad willen vragen,wat die er van denkt.
De Voorzitter: Laat my dat vragen. Ik ben toch nog Voorzitter.
De Heer J.A.Maris: Dat is goed.
De Voorzitter stelt voor om dan nog een schryven aan Gedeputeerde Staten te
zenden,met desnoods een uittrekesel uit de notulen er by.
De Heer J.A.Maris zegt een kladje te hebben opgemaaktdat luidt alsvolgt:
Maar aanleiding Uwer uitgesproken meening betreffende de 8| jï pensioensbijdra
ge,door betrokkenen zelf te laten betalen,vervat in Uw missieve dd.4 Mei 1952»
acht de Raad zioh verplichtdaar zyne zienswyze,n.l.dat het zeer billyk is,dat
die bydrage betaald wordt door hem,die daar later eventueel van zal profiteeren
nog dezelfde is van die van October j.l.ja,nadien nog aanmerkelijk positiever
is geworden,U van die zienswijze kennis te geven.
Uit Uw hierboven aangehaalde missieve waarby U een schryven aanhaalt van den
Burgemeester,blykt dat de Burgemeester over deze aangelegenheid een privé schry
ven aan U toestond en waar de Raad toen ter tyd besloot een schryven namens hem
by de begrooting te voegen met de motieven,waarom hy de pensioensbijdragen door
===de betrokkenen