23 Juli 1931. AANVRAGEN LANDARBEIDERS OM LOS LAND IN PACHT. No. SCHRIJVEN G.S. BEPLEISTERING VOORGEVEL GEM HUIS. No. 222. Gedeputeerde Staten willen van den Raad weten of hy bereid is mede te werken. Ja of neen. De Heer J.A.Maris zegt,dat de Raad in de vorige vergadering reeds te kennen heeft gegeven,dat hy bereid was mede te werken. De Voorzitter zegt,dat dit niet voldoende is,want er moet ook grond komen. De Heer J.A.Maris zegt,dat er dan een advertentie geplaatst moet worden om grond te krygen. De Voorzitter vraagt,of de heeren het dan goed kunnen vinden dat Burgemeester en Wethouders machtiging wordt verleend om onder nadere goedkeuring van den Raad de beschikking te krygen over grond. De Heer J.A.Maris stelt voor,dat Burgemeester en Wethouders gemachtigd worden om aanbiedingen te krygen. Gekocht wordt nog niets. De Voorzitter vraagt of de heeren het dus goed kunnen vinden dat Burgemeester en Wethouders nadere stappen doen om onder nadere goedkeuring van den Raad grond te krygen,hetgeen zonder hoofdelyke stemming wordt goed gevonden. Hierna doet de Voorzitter mededeeling van een ingekomen schryven van Gedepu teerde Staten betreffende het besluit tot bepleistering van den voorgevel van het Gemeentehuis. Gedeputeerde Staten verzoeken Burgemeester en Wethouders om den Raad er met klem op aan te dringen het genomen besluit tot bepleistering van den voorgevel in te trekken. De Voorzitter zegt,dat Burgemeester en Wethouders omtrent deze zaak geen voorstel hebben. De Heer J.A.Maris vraagt of het verzoek by Burgemeester en Wethouders gunstig is ontvangen. De Voorzitter zegt,dat Burgemeester en Wethouders voor restauratie waren,doch dat voorstel werd destijds verworpen,dus nu moet de Raad maar zeggen wat hy wilt. De Heer J.A.Maris veronderstelt,dat het stuk dat ontvangen is toch wel in de vergadering van Burgemeester en Wethouders zal besproken zyn. Spreker zou dan ook gaarne de besprekingen dienaangaande willen weten. De Voorzitter zegt,dat de Wethouders vry mogen spreken in den Raad. De Heer C.Dane zegt} Het is myn plan geweest om te restaureeren. De Voorzitter zegt,we zullen dat zoo maar laten,doch het is een voorstel van my geweest. De Heer C.Dane. Als ik lieg moet U het zeggen.Myn standpunt is echter dat we het besluit van den Raad moeten eerbiedigen De Voorzitter. Behoudens het geval als hoogerhand tusschen beiden komt. De Heer A.Oosters begrypt niet dat het raadsbesluit om te bepleisteren wegge schoven moet worden.Er zal vermoedelijk wel iemand anders achter zitten en vraagt of dat niet verkeerd is.Het is al meermalen gebleken,dat getracht wordt de Raad in een hoekje te drukken.Ik zou zeggen laat die menschen hun eigen tuintje maar schoon houden.De meening van de ingezetenen is voldoende gebleken bij de verkiezing. Spreker 23 Juli 1931. 223. Spreker zou het besluit willen handhaven. De Heer J.A.Maris is verwonderd dat Gedeputeerde Staten er door iemand op attent zyn gemaakt. De Voorzitter. Iedereen is vry dat te doen. De Heer J.A.Maris. Dat vraag ik niet.Ik vraag of U dat hebt gedaan. De Voorzitter. Daar hebt U niets mede te maken. De Heer J.A.Maris is van meening,dat de voorzitter aan den Raad hieromtrent verantwoording schuldig is,ingevolge artikel 216 der Gemeentewet. De Voorzitter merkt den heer J.A.Maris|op,dat hy dit artikel dan verkeert leest De Heer J.A.Maris. Dus U hebt het niet.gedaan De Voorzitter. Ik zeg niets. De Heer J.A.Maris leest hierop het volgende voors Naar aanleiding van het schrijven van H.H.Gedeputeerde Staten acht ik het wen- schelyk U het volgende als mijne meening mede te deel en. U allen weet,dat geruimen tijd geleden ons voorstel van Burgemeester en Wet houders bereikte om dem stadhuisgevel te doen terugbrengen in zyn vroegeren toestand. Met andere woorden de pleisterlaag verwyderen en een en ander terug brengen,zooals dat bij den bouw van ons stadhuis was. Ook zult U zich herinneren,dat ik,hoe gaarne ook een mooi stadhuis wenschende, als myne meening gaf,dat het geen tyd was (die tyd is er sinds toen nog veel slechter op geworden) uitgaven te doen voor doeleinden,die niet strikt geeischt worden,daarom bedoelde restauratie als eene zekere luxe beschouwde en ik er om die reden tegen was,vooral daar ik de overtuiging had,dat er minstens een be drag van ƒ.10.000.= in totaal mede gemoeid zoude zijn. Waarom ik by het voorstel tot afbikken (evenwel niet zooals dit geschied is. Er was besloten een veel kleiner gedeelte) niet tegenstemde,zult U misschien vragen 7 Wel heel eenvoudig. Ik zou,naar te voorzien was,de eenige tegenstemmer zyn of in de minderheid blyven.Dit is zoo ook uit gekomen. Alleen kunnen wy nu weer by vernieuwing zien,hoe gevaarlyk het is eene minder heid ter wille te zyn door haar handelingen toe te staan,waardoor het moeilyker wordt om de uitvoering van de zaak waarover het feitelyk gaat,onuitgevoerd te houdén. Wat eene onverwikkelyke zaak is het nu niet geworden.Wat een stof hebben we zien opwaaien,zelfs ingezonden stukken in de courant. Ik acht het onnoodig de verschillende zienswijzen in deze kwestie nog eens te herhalen,doch wil alleen constateeren,dat de Raad een besluit heeft genomen om bedoelde muur weer terug te brengen,dus te bepleisteren,zooals die laatstelyk was En nu ligt'een verzoek van H.H.Gedeputeerde Staten voor ons om op ons genomen besluit terug te komen. Met andere woorden toch nog een besluit te nemen om te restaureeren. Mag ik den Voorzitter vragen of het ZEd. bekend is,dat het de bedoeling is,dat H.H.Gedeputeerde Staten of wel de Provincie de kosten,welke voor onze rekening zouden

Raadsnotulen

Willemstad: 1927-1995 | 1931 | | pagina 18