r 6 De heer VAN REUEN vraagt de nieuwe raad als hij gaat kijken naar een eventueel nieuw tarief mee te nemen het principe, 'de vervuiler betaalt'. De heer H. VAN ELZAKKER vraagt of de nieuwe regeling voor het puin en bouwafval een reductie oplevert voor de bijdrage in de kosten van de milieustraten ad f 28,69. De VOORZITTER antwoordt dat de reductie f 1,50 bedraagt. Dit bedrag dient te worden gereser veerd voor het tarief in 1998. De RAAD besluit zonder hoofdelijke stemming overeenkomstig het voorstel. 12. VASTSTELLING BESTEMMINGSPLAN 'BUITENGEBIED' De heer VAN NIEUWENHUIJZEN spreekt namens de VVD als volgt: "Voorzitter, Eindelijk is het dan zover dat de raad nog in oude samenstelling en bijna op klokke van twaalf zich kan uitspreken over de vaststelling van het bestemmingsplan 'Buitengebied'. In de Wet Ruimtelijke ordening is de verplichting opgenomen een bestemmingsplan voor het buitengebied vast te stellen voor een planperiode van 10 jaar en ik kom op die periode straks nog terug. Zo'n plan biedt rechtszekerheid voor de een en rechtsbescherming aan de ander. In het begin van de tachtiger jaren heeft er ook al eens een plan gelegen, maar dat is helaas niet verder dan de bureaulade gekomen. Eerst na de vaststelling van het Streekplan in 1992 is bij vele gemeenten, waaronder ook Steenber gen, de grote doorbraak gekomen om een geactualiseerd bestemmingsplan vast te stellen, waarbij de provincie een aanjaagfunctie vervulde. Om als raad tot een weloverwogen oordeel te komen binnen de beleidsruimte die de gemeente wordt gelaten is de inspraak in het ruimtelijk beleid als onderdeel van het algemene gemeentelijke besluitvormingsproces van onschatbare waarde gebleken en ik vind voorzitter, dat wij geen recht zouden doen aan de maatschappelijke organisaties als we vanaf deze plaats niet onze dank en waardering zouden uitspreken voor de bijdrage die zij hebben geleverd in de discussies bij de totstandkoming van dit plan. In het bijzonder noem ik de bijdrage van het georganiseerd bedrijfsleven, die de belangen van de dragers van het buitengebied op evenwichti ge wijze in beeld hebben gebracht. Als de lokale overheid sturing geeft aan ruimtelijk beleid is het vandaag de dag haast niet meer mogelijk het ruimtelijk beleid los te zien van milieubeleid waarbij uitgangspunt dient te blijven dat het ruimtelijk beleid de structuur van de landbouw niet mag sturen. De Wet Ruimtelijke Ordening geeft aan dat de voorschriften slechts om dringende redenen een beperking van het meest doelmatige gebruik inhouden en mogen geen eisen bevatten met betrekking tot de structuur van de agrarische bedrijven. Met dit geschetste spanningsveld heeft ook de raads commissie vrom in haar afweging meerdere malen geworsteld en ik verwijs hierbij nog maar eens naar de motie van 26 mei 1994 inzake de intensieve veehouderij. De uitwerking van rijks- en provinciaal beleid in gemeentelijk beleid, zeker waar het gaat om de koppeling ruimtelijke ordeningbe- leid versus milieubeleid wordt er voor de grondgebruikers in het buitengebied niet eenvoudiger op. Wij verzoeken het college om bij gerezen problemen in de toekomst middels regulier overleg met het bedrijfsleven te zoeken naar bevredigende oplossingen. Voorzitter, na wat algemene opmerkingen iets over het plan zelf. Ten aanzien van de ingekomen reacties bleek dat aan een aantal bezwaren tegemoet kon worden gekomen. In een aantal gevallen zelfs wel tegemoet moest worden gekomen als gevolg van vaste jurisprudentie dat gedoogbeslissin- gen het karakter hebben van een beschikking. Ik laat de bestuurlijke praktijk van de gedoogbe- voegdheid en van de handhavingsbevoegdheid binnen het ruimtelijk recht en het milieurecht verder buiten beschouwing. Voorzitter, na vandaag beginnen we met een schone bladzijde. Zoals gezegd is in redelijke mate aan een aantal bezwaren tegemoetgekomen, maar we dienen ons echter te realiseren en ik zeg dat in de richting van de bezwaarmakers wiens bezwaren door de raad niet zijn gehonoreerd, dat niet alles kan omdat een en ander doodeenvoudig niet past binnen de beleidsruimte die het gemeentebestuur heeft. Dat laat overigens onverlet het recht aan de bezwaarmaker om tegen het besluit van de raad in beroep te gaan en het oordeel van de onafhankelijk rechter te vragen. De andere kant van de medaille is evenwel, dat het nog de vraag is of het bestemmingsplan zoals we dit vandaag vast stellen ook door het college van Gedeputeerde Staten ongewijzigd wordt vastgesteld. Voorzitter, alvorens af te ronden nog een paar vragen. In het besluit lees ik dat met betrekking tot artikel 11 van de Wet Ruimtelijke Ordening de wijzigingsbevoegdheid wordt gelaten aan het college.

Raadsnotulen

Steenbergen: 1920-1996 | 1996 | | pagina 111