6 Mijnheer de Voorzitter, Voorafgaande aan mijn vragen wil ik stellen dat dit agendapunt zich uitstekend had geleend om er, met een mooi woord te gebruiken, brainstormend over bezig te kunnen zijn. Het was misschien beter geweest als de circulaire van het Ministerie bijvoorbeeld medio september in de commissies was gebracht zodat wij tot december hadden gehad om gezamenlijk tot een standpunt te komen. Mijn eerste vraag in de commissie betreft de maximale vergoedingen. Ik ga er van uit dat deze vergoedingen bedoeld zijn voor de regeling sociaal verkeer en dat daarnaast een beroep gedaan kan worden op de overige regelingen. Mijn tweede vraag is waarom er geen navraag gedaan is bij andere gemeenten die met een kortingspas werken. Wellicht heeft dit ook weer met de tijdsdruk te maken. Voorlopig mijn laatste vraag is of het mogelijk is om meer publiciteit aan de verordening te geven. Ik denk hierbij aan folders in openbare gebouwen, zoals de bibliotheek en bijvoorbeeld bij huisartsen en dergelijke. Er heerst volgens mij nogal wat onwetendheid. Ook mensen namelijk in het arbeidsproces die een besteedbaar inkomen overhouden gelijk of onder het minimumloon komen namelijk ook voor de regeling in aanmerking. Tot zover.' De heer VAN ELZAKKER spreekt als volgt: 'Mijnheer de Voorzitter, Wij hebben kennisgenomen van de door u voorgestelde wijzigingen in deze verordening. Onze bemerkingen hierop hebt u kunnen lezen in de commissieverslagen. Wij zijn en blijven van mening dat het zeer te betreuren is dat het Ministerie een aantal zaken schrapt die in onze huidige verordening waren opgenomen en waarvan juist de meesten gebruik konden maken. Het bevorderde de deelname aan het maatschappelijk verkeer voor deze mensen. Wij zijn dan ook ingenomen met u gewijzigd voorstel voor wat betreft de verhoging van de maximum bedragen. Het is de pleister op de wonde, meer niet, maar dat ligt niet aan uw college. Wij zijn namelijk met u van mening dat men binnen de normen van de wetgever moet blijven. En wij zijn er ook van overtuigd dat de rijksconsu lenten opdracht hebben om nauw toe te zien bij kontroles. Uit ervaring weet ik dat men daar goede vrienden mee moet blijven want het zou dan wel eens kunnen gaan ten koste van andere uitkerings gerechtigden. Onze afdeling sociale zaken en de rijksconsulenten hebben altijd samen soepel kunnen handelen. Laat dat zo blijven. Laten wij in ieder geval voorkomen dat onze verordening wordt voorgedragen voor vernietiging want anders kunnen wij dit jaar niemand meer helpen en moeten wij toch terug naar hetgeen wij nu hebben of misschien nog minder. Op deze gronden gaan wij akkoord met uw voorstel.' De heer VAN REUEN spreekt als volgt: 'Mijnheer de Voorzitter, Mijn fraktie betreurt het dat de behandeling van dit punt. In wezen dus een verslechtering van beleid plaats moet vinden. Dat verwijten wij niet aan u of aan uw ambtenaren maar aan de rijksoverheid. Deze predikt al jaren de decentralisering en maakt dat vervolgens onmogelijk door zaken als bijvoorbeeld gemeentelijk minimabeleid strak in te snoeren. Door deze handelwijze moeten de lagere overheden steeds weer meer creativiteit aan de dag leggen om toch nog te proberen zo veel mogelijk voor de eigen mensen te doen. Ook u hebt daar iets mee gedaan. Eerst de verhoging van het tegemoetkomingspercentage en later na de discussie in de commissies de verhoging van de maximumbedragen. Onze waardering daarvoor, maar mijnheer de Voorzitter tijdens de discussie in de vergaderingen van de commissie middelen zijn een aantal vragen gesteld die zich leenden voor verder onderzoek ons inziens. Daarvoor zou dan wel uitstel van deze behandeling nodig zijn geweest en dat werd bijna commissiebreed onderkend en ondersteund. Toch hebt u aan die wens geen gehoor willen geven. U zult daar ongetwijfeld u redenen voor hebben, maar wij vinden dat wel jammer. Ons inziens is nu niet het maximale rendement van samenspraak tussen college, ambtena ren en de raadsfrakties benut. Dat zou wel gebeurd zijn als deze wijziging van beleid eerder bespreekbaar was gemaakt, bijvoorbeeld bij de begrotingsbehandeling. En dat kan nog wanneer dit voorstel terug zou worden genomen. Nogmaals onze voornaamste kritiek richt zich op de te korte tijdspanne die de raad is vergund om dit onderwerp goed uit te kunnen discussiëren. Daarom zijn wij nu vooralsnog tegen dit voorstel.' De VOORZITTER gaat in op de procedurele opmerking van de heer Lambers. Het college en het managementteam hebben over deze kwestie uitvoerig gesproken. Het is volstrekt absurd wat er in de commissie middelen is gebeurd. In maart als gesproken wordt over de evaluatie van de begrotingsbehandeling en de behandeling van de begroting 1994 zal ook worden stilgestaan bij deze werkwijze van de raad.

Raadsnotulen

Steenbergen: 1920-1996 | 1993 | | pagina 19