A
De VOORZITTER besluit met op te merken, dat B&W naar hun oordeel de
meest voor de hand liggende methode hebben gevolgd. De opmerkingen van
de heer Baten worden afgewacht.
De RAAD besluit zonder hoofdelijke stemming overeenkomstig het voor
stel van B&W.
B. MEDEDELINGEN
1. kleutertandverzorging (M.On 1 and-van Haaren)
Mevr. ONLAND-VAN HAAREN meent, dat als er een overcapaciteit is de ge
meente t.z.t. minder aan de Stichting School tandverzorging zal behoeven
bij te dragen. Zij stelt, voor zover mogelijk, voor het bestuur mee te de
len, dat de raad het niet eens is met tandverzorging bij kleuters. Deze
voorziening kan wel belangrijk zijn, maar dat geldt voor zoveel facetten
binnen de gezondheidszorg, die niet door de gemeenschap gedragen kunnen
worden
De VOORZITTER verklaart, dat door terugloop van het aantal lagere
school 1eer1ingen er capaciteit is vrijgekomen. In tandheelkundige krin
gen en op ministerieel niveau leeft al lang de wenselijkheid om de kleu-
tertandverzorging ter hand te nemen. Door de overcapaciteit kan dat nu
worden gerealiseerd en dat zonder extra kosten.
Ander aspect is, dat anders personeel moet afvloeien, al wijst hij er met
nadruk op, dat de kleutertandverzorging geen banenplan is. Het is de vraag
of ontslag van personeel tot bijdragevermindering leidt, want op grond van
de rechtspositieregeling zal er uitgekeerd moeten worden.
De stelling, dat zoveel aspecten van de gezondheidszorg geld kosten
lijkt hem een wat gezocht argument.
Mevr. ONLAND-VAN HAAREN ziet weinig nut in de kleutertandverzorging
al is het kleutergebit het begin van het blijvende gebit. Voor de 6-jarige
leeftijd wisselt het gebit praktisch niet en voor veel kinderen betekent
de komst van de bus een ramp. Vooral voor de lagere klassen is het een
zenuwtoestand met als gevolg hui lende kinderen en te hulp geroepen ouders.
De VOORZITTER vindt dit geen tandheelkundige argumenten. Bepaald is,
dat de ouders van de kleuters ingelicht worden en bij de behandeling aan
wezig zijn. Ook al zijn de kinderen bang, dat wil nog niet zeggen, dat er
geen zorg moet zijn. Dat geldt voor veel dingen.
Mevr. ONLAND-VAN HAAREN acht het wel degelijk een argument, dat be
handeling eerst bij de wisseling van de tanden moet beginnen en dat gebeurt
op zijn vroegst bij 5 a 6 jaar, dus bij het begin van de lagere school.
De VOORZITTER vindt discussie over tandheelkundige opvattingen in een
raadsvergadering geen zin hebben. Deskundigen laten een heel ander geluid
horen. T.a.v. de financiële consequenties kan hij ter geruststelling mee
delen, dat er landelijk aan een regeling wordt geverkt, waarbij de gemeen
ten helemaal niet meer behoeven te betalen. Dat kan in 1982 al zijn beslag
k ri j gen
Mevr. ONLAND-VAN HAAREN blijft dan toch het bezwaar tegen de behan
deling op z i c^f Jin ns te 1 t bovendien, dat ook rijks- en zi eken fondsge 1 d door
de gemeenschap moet worden opgebracht.
De heer VAN ECK lijkt de discussie thans niet zo belangrijk, als de
uitbreiding maar niet geldt als een soort werkverschaffing en, zo de kos
ten voor de gemeenten blijven, er de komende jaren wel een hogere bijdrage
noodzakelijk wordt. Hij heeft toch een beetje de indruk, dat het diensten
pakket wordt uitgebreid nu er financiële mogelijkheden zijn.
De VOORZITTER kan toezeggen, dat een en ander voorlopig niet kosten
verhogend werkt. Bij afwijzing van de kleuterzorg moet de wachtgeldre
geling toegepast worden en staat er materieel nutteloos.
Dat de nieuwe vorm van jeugdtandverzorging op de lange duur meer gaat
kosten is nu moeilijk te zeggen.