De VOORZITTER citeert het volgende antwoord van b&w:
"Ons voorstel is op dezelfde overwegingen tot stand gekomen als
in voorgaande jaren, nl. op basis van de jaarlijkse trend, die door
de Minister van Binnenlandse Zaken voor afhankelijke gemeenten wordt
aangegeven, niet meer en niet minder.
Omdat uitvoering van het jaarlijks door U vast te stellen wensen
pakket nogal wat middelen eist, waaronder ook de jaarlijkse trendma
tige verhoging van onze eigen heffingen, zien wij geen redenen om nu
juist dit jaar van dat gebruikelijke patroon af te wijken.
Wij handhaven dan ook ons voorstel."
De heer EVERAERT erkent, dat het voorstel aansluit op de vaste
lijn, die steeds gevolgd is. Toch gelooft hij, dat 1978 een andere
situatie zal kennen. De economische situatie is van dien aard, dat
er geen loonstijging komt en de modale werknemer zal er waarschijnlijk
in koopkracht zelfs iets op achteruit gaan. Dit betekent, dat er aan
de kostenkant iets zal moeten worden gedaan. Als de rijksoverheid
studeert op een belastingverlaging van 200,== dan moet z.i. de lokale
overheid ook een steentje bijdragen.
Z.i. heeft de raad wat al te gemakkelijk trendmatig telkens de ver
hogingen gevolgd en daardoor de kotenverhogingen afgewenteld op de be
lastingplichtigen. Het is toch wel eens goed om zich kritisch te bezin
nen over de eigen houding. Dan zou men zich af moeten vragen:
1. kan de gemeente het geld missen?
Hij wil niet vooruit lopen op de algemene beschouwingen, maar
vorig jaar heeft hij al gezegd, dat de gemeente "een sok vol centen"
heeft. Zijn eerste indruk is, dat dat nog steeds van kracht is. Als
nu blijkt, dat de gemeente de meeropbrengst aan belastingen niet
nodig heeft - en dat was ook de reden van zijn vraag naar de stand
van uitvoering van de geplande onrendabele investeringen - dan past
het om terughoudendheid te betrachten.
2. komt bij het niet doorgaan van de trendmatige verhoging er een vol
gend jaar een schoksgewijze optrekking van de belastingen?
Z.i. niet, want per 1 januari 1979 gaat de onroerend-goedbe-
lasting van start en dat betekent toch min of meer een breuklijn
in het belastingstelsel.
Resumerend stelt hij, dat als de gemeente het geld kan missen
dan acht hij het achterwege laten van de verhoging een goede bijdrage
aan het inkomensbeleid vinden. Met de commissie financiën is hij het
eens om het voorstel aan te houden tot na de vaststelling van de inves
teringsstaat.
De heer HOENDERVANGERS verklaart, dat wat de heer Everaert aan
voert ook door hem in de financiële commissie is betoogd. Hij heeft
daaraan toegevoegd, dat de onroerend-goedbelasting t.a.v. de personele
belasting maar voor de helft geldt, omdat deze belasting tot juli loopt.
Hij heeft geen bezwaar tegen verhoging van de reinigingsrechten, maar
hij zou willen weten of er met de meeropbrengst iets kan worden gedaan
en daarvoor is de investeringsstaat nodiijj. De raad bepaalt dan of en
zo ja, wat er mee gedaan wordt en daaF net om. Hij acht het dan ook ver
standig, dat het college staande de vergadering het voorstel terug neemt
De heer VOGELAAR kan zich volledig bij de vorige spreker aansluiten