1
-8-
De heer EVERAERT vindt het een moeilijke zaak. Hij voelt veel
voor b&w's argumenten en moet hen formeel gelijk geven. Het probleem is
echter, dat het om mensen gaat, die in hun woning leven en dit willen
verbeteren. Regelingen worden gemaakt om er voor te zorgen, dat men
sen elkaar niet hinderen en er verantwoord wordt gebouwd. De praktijk
in dit geval is dat men een stal achter een hoge heg wil bouwen, haast
onzichtbaar. Duidelijk is ook, dat het echt om een ponystal gaat.
Voor de raad is het een kwestie van ja of neen, voor de aanvrager is het
echter een belangrijke zaak. Alles afwegende is hij geneigd om deze be
perkte bouw toe te staan, ook al blijft liit een moeilijke zaak vinden.
Wethouder HERBERS begrijpt de beweegredenen van beide sprekers.
Hij wijst op de consequentie van 's raads beslissing, die de inter
pretatie van een planvoorschrift inhoudt. Als de raad het beroep toe
wijst dan maakt hij van een ponystal voor recreatieve doeleinden een
agrarisch bedrijf. Voor de toekomst heeft de raad dan geen been meer
om op te staan. Men zal dan moeten toestaan, dat illegale bouwsels
massaal verrijzen. Het is genoeg bekend, dat b&w uiterst soepel de stem
van wet, geweten en verstand volgen, maar er zijn grenzen. Vandaag is
het een ponystal in de Heerlesestraat - in wezen een onbelangrijke zaak -
de volgende maal is het een geitenstal in Notencj^al, dan een schapekooi
in Zuid, enz. Niet alleen plaatst men de wet ruitelijke ordening op de
tocht, evenzeer de planoloog, het welstandstoezicht en een humaan en
consentieus ambtenaar worden dan voor joker gezet. Voor het zelfrespect
en het verantwoordelijkheidsgevoel van de raad lijkt het spreker juist
het voorgaande in ernstige overweging te nemen.
De heer EVERAERT verklaart, dat het laatste wat hij wil doen
is een ambtenaar voor joker zetten. Het gaat om vastgestelde regelingen,
die niet meer voldoen en dus aangepast moeten worden. Het is hem bekend,
dat de provinciale nota "Landelijke gebieden" aangeeft, dat in de lan
delijke gebieden bouwsels, als de onderhavige moeten worden verboden.
Daar zet hij echter een vraagteken bij.
De VOORZITTER herhaalt, dat de enige juiste weg is het wijzigen
van de bepalingen, zo men andere normen aangelegd wil zien. Spreker heeft
er overwegend bezwaar tegen om telkens incidentele gevallen aan de raad
voor te leggBn, vooral omdat het aantal zeker zal gaan toenemen. Er
zal een grens getrokken moeten worden, anders weet men niet meer waar men aan
toe is en dan komt de rechtszekerheid in gevaar.
De heer VAN POPPEL vraagt of het mogelijk is nu de aanvraag af te
wijzen en na wijziging van de voorschriften alsnog op een herhaalde aan
vraag gunstig te beschikken.
De SECRETARIS merkt op, dat het nu gaat om een burgerwoning in
het buitengebied. Volgens bestaande en ook nog vast te stellen
bestemmingsplannen voor het ladelijk gebied worden c.q. zullen zeker
geen burgerwoningen worden toegestaan. Voor de bestaande geldt de bepa
ling, dat deze wat verbeterd en vernieuwd mogen worden, maar alléén
voorzover het woonvoorzieningen betreft.
Dit is dus anders dan het aan- en bijbouwen in woongebieden, waar
voor een regeling in voorbereiding is.
De heer VAN MEER begrijpt hieruit, dat alleen wijziging van het
bestemmingsplan voor het onderhavige beroep uitkomst kan bieden.
De VOORZITTER antwoordt, dat het gaat om de interpretatie van de
tot het bestemmingsplan behorende voorschriften, nl. wat behoort tot
een won ing.