op gewezen, dat bij de beslissing over het doen van nieuwe investeringen noodgedwongen méér dan in het verleden, een verband zal moeten worden' gelegd tussen het nut van de investering en de last die voor de inwo ners ontstaat bij belastingverhoging. In de aanbiedingsbrief is er tevens op gewezen, dat de extra dek kingsmiddelen worden opgesoupeerd door uitvoeringvan het zeer ambitieu ze investeringsprogramma van vorige jaren en dat het investeringspro gramma voor de toekomst zou moeten worden afgestemd op de ruimte welke door bevolkingsaanwas, mogelijke hogere uitkeringen en door het méér benutten van de eigen belastingcapaciteit zou worden verkregen. Het is bekend dat deinvesteringsstaat 1977 tot een zodanig be drag werd vastgesteld, dat het evenwicht in de begroting in gevaar kwam. Uiteraard werken de gevolgen van de investeringen 1977 ook door in de begroting 1978. Er is toen ook nog opgemerkt, dat als de raad toch meer zou wil len investeren dan gedacht moest worden aan een verhoging van de be lastingen, omdat in de O.G.B. nog maar een capaciteit van ongeveer 500.000,== aanwezig was. Uit de verstrekte investeringsstaat 1978 blijkt, dat voor nood zakelijke c.q. wenselijk geachte investeringen circa 7 miljoen gulden benodigd is, terwijl uit de begroting blijkt dat slechts circa 380.000,== aan dekkingsmiddelen, overeenkomende met een onrendabele investering van rond 3 miljoen gulden beschikbaar is. B&W kunnen dan ook beslist niet de mening van de heer Everaert delen, dat de begrotingspositie ook in 1978 overanderd goed is; in tegendeel B&W moeten constateren, dat slechts indien de raad bereid is een aantal wenselijke en zelfs noodzakelijke investeringen af te voeren een gezond financieel beleid wordt gevoerd. B&W zijn dan ook van mening, dat de motiveringen, welke de fi nanciële commissie er toe hebben gebracht te adviseren ons voorstel tot aanpassing van de tarieven aan de geldontwaarding te aanvaarden juist zijn en handhaven dan ook onverkort hun voorstel om de tarieven voor de straat- en riooi bel asting en reinigingsrechten te verhogen. De heer EVERAERT vindt, dat dit alles niet weg neemt, dat het college destijds letterlijk het volgende verklaard heeft:"De Beslis sing omtrent een eventuele trendmatige tariefsverhoging behoort toe aan de raad en het ware te overwegen of een gedeelte van de ruimte, welke de begroting thans biedt, niet beschikbaar moet blijven om de trendmatige belastingverhoging voor 1978 achterwege te kunnen laten". Spreker vindt, dat die ruimte er is en dat is de reden geweest, waarom hij graag het b&w-voorstel van toen overnam. Hierover is nog lang zakelijk te discussiëren, nog beter met de investeringsstaat er bij. Hij protesteert echter tegen de reactie als zou het gaan om een verkiezingsstunt. Zo is het zeker niet bedoeld en daaTom is de vorige vergadering ook gevraagd om het voorstel terug te nemen. Dan behoeft er geen uitspraak te komen. Hij is het eens met wethouder Jansen om tot een goede afweging te komen. Feit is ook, dat veel op de investeringsstaat voorkomende objecten in de praktijk toch niet in dat jaar te verwezenlijken blijken. De financiële positie van de gemeente blijft goed en dan moet men zich bezinnen op de omstandigheid, dat de mensen niet meer in inkomen vooruit zullen gaan. De heer HOENDERVANGERS deelt mee, dat in eerste instantie zijn fractie het standpunt van de heer Everaert huldigde. Daarop is terug gekomen, omdat anders het gevaar bestaat, dat bij invoering van de O.G.B. een te grote verhoging ineens optreedt. Het vervallen van de opcenten op de personele belasting vindt hij een tegemoet koming juist aan de minst draagkrachtigen

Raadsnotulen

Steenbergen: 1920-1996 | 1977 | | pagina 105