- 7
De heer HOENDERVANGERS heeft notulen bij zich van raadsvergaderingen
van 12 oktober 1972, van 11 januari 1973 en van 1967.
Op 10 augustus 1972 delen bSw de raad mee, dat de gemeente part noch
deel had aan de wateroverlast in Zuid, zodat de gemeente ook niet aan
sprakelijk gesteld kan worden voor de duizenden guldens aan schade aan be
woners toegebracht. Dit werd middels de pers door de directeur gemeentewerken
nog eenèuitdrukkelijk gesteld. De gemeente trof geen schuld; van enige ver
goeding kon dus geen sprake zijn. Hen was niet eens nalatig geweest.
Uit nadere informatie is hem echter gebleken dat de riolering tot de
Magnoliastraat goed en volgens plan is aangelegd. De verdere uitbreidingen
zijn er echter gewoon aangehaakt met als gevolg, dat buizen 70 cm toevoer
leveren op buizen 50 cm, die dan weer de verdere afvoer moet verzorgen.
Dat dit niet kan begrijpt een kind.
Buizen van 50 cm 0 kunnen de aanvoer van buizen 70 cm 0 onmogelijk verwer
ken. Het gevolg is overlast en veel materiele schade. Daar komt nog bij,
dat een overstort verkeerd werd gemaakt en een andere niet werkt.
Dit verhoogde de overlast4 nog een extra. Zijn fractie is van oordeel, dat
de gemeente de gedupeerde bewoners volledig schadeloos moet stellen.
Het gemeentebestuur heeft de taak de schuldigen op te sporen en de kosten
op hen te verhalen, hetzij volgens wettelijke of contractuele aansprakelijk
heid.
Dit is hetgene, dat spreker in de vergadering van 12 oktober 1972 heeft
verklaard
Het antwoord van de voorzitter luidde toen, dat de brief voortsproot
uit de resultaten van het eerste onderzoek. "Bij nader onderzoek is gemeente
werken gaan twijfelen en het blijkt, dat omstandigheden bekend zijn gewor
den, die voor rekening van de gemeente zullen kunnen komen".
Spreker wil als eerste vraag stellen: "V/elke?"
Op 11 januari 1973 informeert hij naar de gang van zaken. De notulen
luiden als volgt:
"De heer HOENDERVANGERS vraagt naar de stand van zaken m.b.t. de scha
devergoeding aan de gedupeerden.
De secretaris deelt mee, dat alle schadeclaims zijn doorgezonden naar
de assuradeur van de gemeente. Deze laatste heeft inmiddels de indieners van
een claim bericht, dat zij op grond van in de brief genoemde motieven, de
gemeente niet aansprakelijk acht. Overigens heeft gisteren een der gedupeer
den de gemeente privaatrechtelijk aansprakelijk gesteld. Daarover zullen
b&w de volgende vergadering spreken."
Overigens heeft 'de raad hierna nog niets gehoord.
Spreker komt nu terug op het bouwrijpmaken van Zuid III, in de raad
gebracht op 26 oktober 1967. Daarin wordt over het onderdeel bemaling
het volgende opgemerkt:
"Als gevolg varr de grotere omvang van het plan Zuid, zulks in tegenstelling
tot de aanvankelijke opzet, zal het gemaal aan de Stadshillen t.z.t. moeten
worden verzwaard evenals de persleiding vanaf het gemaal naar de Burg.van
Loonstraat.
Hoewel voor dit werk nog geen definitieve begroting aanwezig is, zullen
de kosten een bedrag van 50.000,= niet overschrijden.
Als aandeel in deze kosten is voor het onderhavige plandeel een bedrag van
25-000,= toeberekend".
Spreker vraagt waarom dit niet is uitgevoerd. Duidelijk blijkt, dat
bij het planklaarmaken van Zuid men wist wat er zou gaan gebeuren.
Daar komt nog bij, dat, toen dat plan ter tafel kwam ,hij gezegd heeft -
en hij kan zich dit nog als de dag van gisteren herinneren - "mijne heren,
ik weet wat er gaande geweest is in 1953- Toen stond daar water.
Ik vind het een mooi plan, maar wat ik hier mis is een natuurlijk reservoir
voor opvang van het overtollige oppervlakte-water."