De heer VAN GEEL wil zich er wel bij neerleggen, maar hij vindt wel,
dat zij, die het meest gebruik maken van de reinigingsdienst er naar ver
houding te goedkoop vanaf komen. Dat geldt dan speciaal op hen, die drie
of vier emmers hebben. De grote massa, die over één emmer beschikt draagt
eigenlijk de thans voorgestelde verhoging.
De heer VAN TILBURG lijkt dit argument niet reëel. Immers, iemand die
een 3e of 4e emmer heeft bezit toch ook de 1e en betaalt daarvoor.
Wethouder HERBERS heeft in zijn fractie al uitgelegd hoe de vork in
de steel zit. Er zijn in totaal 2500 emmers a 35,=.
Het totale tekort van de reinigingsdienst bedraagt 60.000,=, dus is die
verboging gewoon nodig. Wanneer de verhoging op 2,= lager wordt gesteld
betekent dit voor de gemeente f 5.000,= minder, maar elke belanghebbende
per week bijna niets. Tweede emmers zijn er maar 500, dus praktisch te
verwaarlozen, terwijl er slechts tientallen 3e en 4e emmers in gebruik zijn.
Dus ook dat kan van te weinig invloed zijn.
De VOORZIiTER is het wel eens met het voorstel van de commissie gemeente
werken om het gebruik van een 2e emmer te stimuleren.
Op welke wijze zal moeten worden nagegaan.
Hij dacht, dat juist de minst draagkrachtigen en de grotere gezinnen het
meest behoefte hebben aan de 2e emmer. Die 2e emmer kost practisch niets
en men ontdoet zich op een eenvoudige manier van alle huisvuil. Publici
teit is hier zeker op zijn plaats.
De heer HDENDERVANGERS spreekt als volgt:
Verhoging van belastingen is voor u als college en voor ons als raadsleden
een heel moeilijke zaak, doch helaas valt daar niet altijd aan te ontkomen.
Ik denk echter nu wel. Toch zijn er in het fractieberaad van onze werk
nemerspartij tegen twee van de door uw college voorgestelde verhogingen
enkele wrevels gerezen, te weten:
a.tegen verhoging van de 1e emmer van 30,= naar 35,=
b.tegen de verhoging van het stortgeld van 3.50 naar 5,= per kleine
eenheid en wel om de volgende redenen:
1.de begroting van 1973 is sluitend met een groot voordelig saldo
2.U -stelde daarbij uitdrukkelijk dat belastingverhoging voor 1973 niet nodig
was.
3.het totale belastingpakket in onze gemeenten voldoet aan de minimale
eisen, door de Minister gesteld.
Daar komt verder nog bij, dat wij vinden dat ook onze gemeente aan een te
grote prijsopdrijving doet. Ter illustratie heb ik mijn eigen belasting
aanslagen over 1968 en 1973 meegebracht en daaruit blijkt het volgende:
ik betaalde in
1968
1973
aan straat- en rioolbelasting
aan reinigingsrechten
aan personele belasting
bijgekomen heffing oppervlaktewaterzuivering
49,09
27.*
37.56
113.15
42.50
79,12
24.50
dan kom ik aan een totaal van
113,65
259,27
hetwelk neerkomt op een verhoging van 125% of 25% per jaar, en dat
mijnheer de Voorzitter is voor ons onaanvaardbaar.
U zult begrijpen dat wij uw voorstel zoals het er thans ligt niet kunnen
en willen steunen.