voor Breda. Men kan zich afvragen
of Breda wel voldoende centraal ligt
t.o.v. West-Brabant om op de manier
als thans geschiedt als centrum te
worden aangewezen. Bovendien kan
dit een verantwoorde groei van ker
nen als Roosendaal en Bergen op
Zoom belemmeren.
Dhr. L. DELHEZ vraagt zich in dit
verband af of het waar is, dat De
Brabantse Bandijk zijn zetel naar
Breda zal verplaatsen.
De VOORZ. stelt in dit verband, dat
de zetel van de Bandijk reeds lang
in Breda is gevestigd, hetgeen niet
wil zeggen, dat aldaar ook het kan
toor moet zijn. Voor Steenbergen
is het zaak bij de ophanden zijnde
koncentraties deze bevoorrechte
plaats niet te verliezen. In 1959 heeft
dit ook reeds gespeeld, doch Steen
bergen kon toen een kantoorruimte
aanbieden. Deze kwestie staat echter
buiten deze zaak.
Dhr HOENDERVANGERS mist
een belangrijk aspekt, nl het onder
wijs. Hij vraagt zich af of hieraan
wel voldoende aandacht wordt be
steed.
De VOORZ. kan de opmerking be
grijpen, maar vindt, dat de sektor
onderwijs ak zondanig speciaal niet
behoeft te worden genoemd. Aan alle
sektoren wordt immers een rol toebe
deeld, zonder dat deze met name
worden genoemd. Wel zullen wij
moeten trachten alle vormen van
dienstverlenende faktoren aan te
trekken. De opmerking over Breda
houdt in, dat als er in Roosen
daal of Bergen op Zoom mogelijk
heden zijn niet bij voorbaat Breda
gekozen dient te worden. Er ligt
tussen Breda en ons altijd nog 40
km.
Dhr DELHEZ neemt aan, dat bur
gemeester en wethouders liever Roo
sendaal als „hoofdstad" van West-
Brabant zien.
De VOORZ. ziet Breda als vesti
gingsplaats van iets bijzonders, bv.
hogeschool, om iets te noemen. Het
is toch van belang, dat zoveel mo-
28