goeding ingevolge artikel 73, le
en 2e lid van voornoemde wet.
De betrefende vergoedingen
dienen voor de bestrijding van
de materiële exploitatiekosten
a. naar een bedrag per lokaal
onderhoud, verlichting, ver
warming en schoonhouden
van het gebouw;
b. naar een bedrag per kleuter:
onderhoud van schoolmeu-
belen en onderhoud van ont
wikkelingsmateriaal, hulp
middelen en schoolbehoef-
ten, alsmede ter bekostiging
van de overige uitgaven, ter
verzekering van de goede
gang van het onderwijs.
Bij de berekening van het
voorschot werd uitgegaan van
het door de Minister van On
derwijs, Kunsten en Weten
schappen voor 1960 vastgestel
de bedrag per lokaal ad 780,-
en per kleuter ad 12,20, ter
wijl werd aangehouden het ge
middelde aantal lokalen en
kleuters over het jaar 1960.
(art. 48, 2e lid).
Ingevolge het 3e lid van arti
kel 75 moet de gemeenteraad
vóór 1 december het bedrag der
vergoeding bepalen, waarop het
schoolbestuur aanspraak heeft.
Dit is over 1961 reeds nu moge
lijk, aangezien thans het juiste
aantal lokalen en kleuters over
dit jaar bekend is.
De bedragen per lokaal en
per kleuter zijn door de Staats
secretaris voor 1961 vastge
steld op respectievelijk 800,-
en 12,80. Uitgaande van deze
bedragen en 't werkelijke aan
tal kleuters over 1961, kunnen
de vergoedingen worden vast
gesteld als vermeld op het ter
inzage liggend concept-besluit.
De reeds bij voorschot be
taalde vergoedingen zullen met
de definitieve vergoedingen
worden verrekend. Een over
zicht van deze verrekening is
31