algemene beschouwingen over hoofdstuk VI; straks kunnen we de begroting per post nog eens nader bezien. Dhr HERBERS. Ik heb daar straks reeds mijn standpunt ten aanzien van hoofdstuk VI ken baar gemaakt en toen gesteld, dat ik geen algemene beschou wing zou houden. Maar nu het probleem openbare werken zo aan de orde komt meen ik mijn mening te moeten zeggen. En het frappeert me nu wel bijzon der, dat, zonder dat er overleg is geweest, want ik wist niet dat dit zou komen, de anderen een zelfde mening hebben als de mijne is. De heer Gilden vraagt naar het waarom. Oude koeien ait de sloot halen acht ik niet nodig. Ook de heer Gilden kent de lijdensweg voldoende. En voorzitter, Uw voorganger heeft het volslagen fiasco en het vol ledige deficit van openbare wer ken toegegeven. Instede van verbetering ten aanzien van ef ficiency, werkprestaties en al is het nu nog maar geestdrift, valt niet het minste te bespeuren. Wij zijn 'n bedrijf en ik stel een armlastig bedrijf, dat bij de gra tie van he,t gemeentefonds leeft. En nu kunt U wel stellen, dat het rijk de gemeente niet in de steek zal laten, maar ik twijfel er geen moment aan, dat de ge meenten, die als goed bekend staan door het rijk met meer animo zullen worden geholpen, dan de gemeenten, die als slecht worden beschouwd. En laat ons maar eerlijk zijn: Steenbergen staat met zijn dienst openbare werken in heel West-Brabant als slecht bekend. De verhoudingen zijn er zodanig dat het wel lijkt of men er op uit is elkaar op de rand van een zenuwinstorting te brengen. De begrotingscijfers zijn volkomen irriëel en steeds in strijd met de 49

Raadsnotulen

Steenbergen: 1920-1996 | 1960 | | pagina 51