de Minister bezwaar en moet dit besluit worden ingetrokken om dat van een feitelijke verhoging van de kindertoelage en kinder toeslag per 1 januari geen spra ke is. Omdat ten aanzien van de in de gemeentelijke kindertoela geregelingen met een zogenaam de progressie naar kindertal voorkomende bedragen aan kin derbijslag op gelijke wijze ge handeld moet worden als bij de herziening der rijksregeling, moet voor deze gemeente per 1 januari 1959 de toeslag als volgt bedragen: 0,52 per maand of 0,12 per week voor het eerste kind 2,04 per maand of 0,47 per week voor het 2e en 3e kind 3,82 per maand of 0,88 per week voor het 4e en 5e kind 6,82 per maand of 1,57 per week voor het 6e en ieder vol gend kind. Uit vergelijking der bedragen, genoemd in uw besluit van 2 fe bruari 1959 en vorenvermelde bedragen blijkt dat vanaf het 4e kind de bedragen van elkaar af wijken. Bij de gemeentelijke re geling bedraagt echter de kin dertoelage 4% van de bezoldi ging, voor het 4e en ieder vol gend kind, terwijl de rijksrege ling slechts 3% kent voor alle kinderen. De toeslag-bedragen vanaf het 4e kind moeten blijk baar, in verband met de ge meentelijke progressieve rege lingen, lager blijven dan die van de rijksregeling en wij stellen U dan ook voor, op uitdrukkelijk verzoek van de Minister, het raadsbesluit van 2 februari 1959 in te trekken en te besluiten overeenkomstig het ter inzage liggend concept-besluit. Dhr MARIJNISSEN. Kan wellicht nog bereikt worden dat de oude toestand gehandhaafd blijft, door de organisaties te horen. 42

Raadsnotulen

Steenbergen: 1920-1996 | 1959 | | pagina 170