gemeentelijke diensten miniem
is te noemen en dat men vrijwel
een geheel jaar zonder hoofd
commies heeft moeten werken
in verband met diens ziekte.
Bovendien achtte Uw Raad zich
niet onomstotelijk gebonden aan
de bezoldigingsklassen ingesteld
voor het Rijkspersoneel; de mo
gelijkheid werd aanwezig ge
acht met plaatselijke of regio
nale omstandigheden rekening
te houden.
Bij Koninklijk Besluit van 23
april 1958 werd Uw Raad aan
gemaand om Uw bovenvermeld
besluit in te trekken. Volgens
dit Koninklijk Besluit verdraagt
zich een gratificatie niet met 't
salaris- en loonbeleid ten aan
zien van het overheidsperso
neel en zou het niet ongedaan
maken van het betreffende
raadsbesluit, aanleiding kun
nen geven tot de totstandko
ming van overeenkomstige voor
zieningen in andere gemeenten;
dit zou tot verstoring van het
evenwicht in de onderlinge ver
houding van de salarissen en lo
nen van het overheidspersoneel
aanleiding kunnen geven, aldus
het Koninklijk Besluit.
Alhoewel wij U aanvankelijk
adviseerden om Uw besluit van
16 december 1957 in. te trekken
omdat de goedkeuring toch wel
niet verkregen zou worden, ge
ven wij U thans dringend in
overweging Uw destijds geno
men besluit te handhaven
Op Uw verzoek in de raads
vergadering van 24 juli 1958
werd de onderhavige kwestie
om advies gezonden naar de
Commissie voor Financiën. De
ze Commissie is van oordeel,
dat het genomen raadsbesluit
niet ingetrokken dient te wor
den. Bij het nemen van het Be
sluit, aldus de Commissie, is ge
noegzaam overwogen dat de toe
kenning van de gratificatie
13