regeling, zijn thans nog onver minderd van kracht. Aan het principe, waarvan des tijds werd uitgegaan, behoort niet getornd te worden. De autonome bevoegdheid van de gemeenten, welke toch al veel van afbraak heeft te leiden, komt op dit punt nog meer in 't geding. Bij de invoering van de progressieve regeling werd de- ke aangelegenheid tot het auto nome gebied van de gemeente gerekend; ook thans behoort de gemeente deze taak aan zich te houden. De A.R.K.A. en de K.A.B.O. hebben wij omtrent de onder havige aangelegenheid gehoord. Voor de inhoud van hun schrij ven mogen wij U verwijzen naar de ter inzage liggende stuk ken. Aangaande de aanmaning van de Minister in het algemeen, om een bepaalde regeling in te trekken, diene nog het navol gende. De aanmaning geschiedt op grond van artikel 126 der Amb tenarenwet 1929. Indien binnen de genoemde termijn van drie maanden niet tot intrekking der oude en vaststelling van een nieuwe verordening is overge gaan, is de Kroon overeenkom stig het bepaalde in artikel 126, lid 1 en 2, sub a van genoemde wet bevoegd, Burgemeester en Wethouders uit te nodigen zulks te doen binnen een te be palen termijn. De Kroon gaat tenslotte tot vaststelling over, indien ook Burgemeester en Wethouders nalatig blijven aan de uitnodiging gevolg te geven. Opgemerkt wordt, dat het een vraag is, of de Regering van art. 126 niet een zodanig ge bruik maakt, dat daarmede in strijd wordt gehandeld met de opvattingen, welke de Regering 17

Raadsnotulen

Steenbergen: 1920-1996 | 1958 | | pagina 52