personeel te verhogen met 6 /o
en deze verhoging te doen in
gaan op 1 september 1956. Bij
schrijven van 15 september '56
U 25186 heeft de minister van
binnenlandse zaken verzocht,
de totstandkoming van een ge
lijke voorziening ten gunste
van het'gemeente personeel te
willen bevorderen. Met de toe
kenning van een salarisverho
ging van 6%> kunnen wij ons
volkomen verenigen, niet ech
ter met de datum van ingang
van deze verhoging. Gezien het
verband dat de regering pleegt
te leggen tussen de lonen
in de metaalnijverheid en de
ambtenaren-salarissen was de
verwachting gewettigd, dat ook
ten aanzien van de datum van
ingang van de onderhavige ver
hoging dit voorbeeld van de
metaalnijverheid zou worden
gevolgd. Aangezien de regering
reeds eerder bereid was per 1
juni '56 een 3°/o-verhoging toe
te kennen, achtte zij kennelijk
een verhoging per laatstge
noemde datum gerechtvaardigd
Waar nu onder andere als ge
volg van de onderhandelingen
over het percentage de defini
tieve beslissing nogal geruime
tijd °P zich heeft laten wachten
rpag hierin naar onze mening
geen aanleiding liggen een veel
latere datum van ingang vast
te stellen. Dit zou bovendien
tengevolge hebben, dat de ver
hoging over 1956 minder zou
bedragen dan over 1955, aan
gezien over het gehele jaar '55
een uitkering van 3°/o werd ge
noten. Bij vaststelling van de
ingangsdatum op 1 september
zou zich het merkwaardige feit
voordoen, dat de salarisverho
ging over 1956 een verslech
tering ten opzichte van het sa
laris over 1956 betekent. Dit
kan nimmer de bedoeling zijn.
Reeds vele gemeenteraden na
men bereids het besluit de in
gangsdatum te bepalen op 1
4