het nu wei. Ik heb gezegd.
Dhr. HERBERS. Ik heb met
belangstelling het geestesproduct
van dhr. Jacobs aanhoort, ook
het betoog van de Wethouders
gehoord en gemerkt dat de ge
moederen verhit zijn. Ook mijn
naam is genoemd in verband met
de missive betrekking hebbend op
een woningvordering, over welke
vordering ik hier in het openbaar
niet wil spreken. Een zinsnede
in het verweerschrift over deze
zaak, die zwak stond, wil ik echter
aanhalen.
Deze luidt „De bezwaren
moeten worden gezien als gevolg
van het ageren van twee leden
van de Raad. Dit tweetal is de
laatste tijd voortdurend in de op
positie, doch zijn dit niet namens
hun fractie". Hoewel ik het niet
altijd eens ben met B en W, kan
men toch moeilijk beweren dat ik
voortdurend in oppositie ben.
Voorts heeft dhr. Jacobs m.i te
veel het accent gelegd op B en W.
Vermoedelijk heeft hij in haast
ook de Voorzitter in een adem
genoemd. Ik stel vast dat het mij
spijt dat de Burgemeester is ge
noemd.
Het accent ligt hier op de
heren Wethouders. Het betoog
van de heren Delhez en Loos staat
niet op een peil dat het prestige
de?er bestuurders en 't vertrouwen
in hen is gestegen. Ten tijde van
de behandeling van de advies
bureaukwestie heeft dhr. Loos
pertinent een leugen gedebiteerd.
Deze Wethouder heeft positief
iets gezegd, wat 'later niet juist
bleek te zijn. Ik moet zeggen dat
de Wethouders niet meer represen
tatief zijn ,en dat ik met een motie
als dhr. Jacobs bedoeld, voor zo
ver dit de Wethouders betreft
accoord kan gaan.
Dhr. DELHEZ. Proficiat!
Dhr. HERBERS. Misschien is
de indruk gewekt dat "het hlier
een opgezet spel is. Dhr. Jacobs
behoeft voor mij niets te doen. De
Raad moet weten dat ik niet be
19