1$ mers is bepaald, dat films als bedoeld in artikel 1, tweede lid sub 2 van de Bioscoopwet van deze belasting zijn vrijgesteld. Dit zijn dan de z.g. culturele films en documentaires. Het zijn juist deze films, die veel publiek trekken en over de door hen betaalde entreegelden is geen enkele gemeentelijke be lasting verschuldigd. Door te trach ten het aantal dezer films die veelai een meer positieve strekking hebben uit te breiden, kan de exploitant naar onze mening de rentabiliteit van zijn onderneming verhogen. Het is niet juist, dat adressant deze gunstige bepaling, welke in andere gemeenten veelal niet voor komt, in zijn vergelijking buiten beschouwing laat. Ook de mededeling dat voor bals e.d. slechts 20°/o of minder belasting verschuldigd is, is in zijn algemeenheid onjuist, daar voor openbare bals geen procen tueel doch een oppervlakte-tarief wordt geheven. Gezien het vorenstaande mogen wij U adviseren niet op het ver zoek in te gaan, met we;k advies de financiële Commissie zich in haar vergadering van 5 October jl. kon verenigen. Dhr. GILDEN. Is er niets aan te doen om de mensen zoveel mo gelijk hier te houden, of is de heffing aan de lage kant. VOORZ. De financiële omstan digheden dwingen er toe de be lastingen uitpuilend te heffen. Dhr. HERBERS. De mededeling in het voorstel dat de culturele films en documentaires veel pu bliek trekken lijkt me misleidend. Bij navraag bleek me dat van de 104 films slechts 7 documentaires zijn gegeven. Als er 104 contrac ten getekend worden waarbij 7 die naar de statistieken uitwijzen geen volk trekken, kan men be zwaarlijk zeggen door dit laatste de rentabiliteit te kunnen ver hogen. Bij een belastingheffing

Raadsnotulen

Steenbergen: 1920-1996 | 1951 | | pagina 178