2 8 JUNI. 1939
over te leggen, doch wil deze niet uit
handen geven.
VOORZ. De heer Herbers heeft in zijn
betoog betreffende den gang van zaken
bij de R.K. Bouwvereeniging ook opge
worpen dat het Dagelijksch Bestuur in
dezen schuld treft. Ik kan verklaren dat
ik zelf en ook de beide Wethouders ons
van geen schuld bewust zijn. Als we de
zaken der R.K. Bouwvereeniging objectief
en volledig willen bespreken moeten we
teruggaan naar de jaren 19201921 toen
de volkshuisvesting van dien aard was,
dat noodzakelijk moest worden ingegrepen
Ik herinner wel uit die jaren dat het voor
kwam dat 2 a 3 gezinnen in een woning
waren gehuisvest; woningen waar dikwijls
nauwelijks ruimte was voor één gezin.
Dit waren toestanden die uit een oogpunt
van volkshygiëne en zedelijkheid onmo
gelijk konden blijven voortbestaan.
Als men dan verder bedenkt dat de
Bouwvereeniging in den duren tijd moest
bouwen, dan kan men reeds bij voorbaat
voorzien dat dit op een strop moest uit-
loopen.
Toen de woningen gebouwd gingen wor
den hebben B. en W. verschillende malen
er bij den Inspecteur der Volksgezond
heid op aangedrongen, woningen te doen
bouwen van een goedkooper type. Doch
noch het Bestuur der Bouwvereeniging
noch B. en W. konden dat gedaan krijgen
De R.K. Bouwvereeniging kon haar ver
plichtingen nakomen tot ongeveer 1927
Daarna werd de huuropbrengst gestadig
minder en daardoor bereikten ons voort
durend verzoeken om huurverlaging ten
einde de woningen bewoond te houden.
Wij gaven deze verzoeken door aan den
Minister, met het verzoek de mindere op
brengst voor rekening van het Rijk te
nemen. De Minister zei steeds „accoord"
voor wat het eerste betreft, doch de na-
deelige saldi werden door het Rijk niet
overgenomen.
Dhr. Herbers zit als lid van de Com
missie van Bijstand voor het beheer van
het Gemeentelijk Woningbedrijf in een
glazen huisje, want het Gemeentelijk Wo
ningbedrijf verkeert in dezelfde omstandig
heden als de R.K. Bouwvereeniging. En
daarom zou ik willen vragen „Mijnheer
Herbers, als U van meening is dat het
16