Men ;.egt nel landbouwbedrijf i.t Uand 9 1 7 k;nv 1^7 schouwingen te houden, dan spijt het me, M. de V., dat ik ook dit jaar weer geen optimistisch geluid kan doen hooren. We kunnen allerwege in de pers lezen dat er opleving valt waar te nemen, en ik zal de laatste zijn om hieraan te twijfelen. Voor de Landarbeiders evenwel is de toestand nog even somber als ooit te voren. De groote nood die reeds jarenlang in de ar beidersgezinnen heerscht, heeft deze to taal uitgeput. Mag er misschien nog vol doende inkomen zijn om aan het eten te blijven, op ander terrein, zooals kleeding, schoeisel, enz. valt er zoo'n geweldig ver val te constateeren, dat dit waarlijk on rustbarende afmetingen gaat aannemen. Ik wil nu nog maar zwijgen over de uit gaven die ieder mensch in deze maatschap pij zich toch eigenlijk moet kunnen getroos ten, uitgaven namelijk voor eenige ont spanning en ontwikkeling. Aan deze laat ste dingen behoeft een landarbeider heele- maal niet meer te denken. Wanneer er eenige maanden in het jaar zijn, dat er eens wat verdiend wordt, zooals b.v. de Bietencampagne, het aardappelen-rooien, enz. dan moet het hierbij verdiende geld meestal worden aangewend, voor artike len die reeds op crediet werden gekocht en die toch onmisbaar waren, te betalen. Ik zou zelfs met grond durven bewe ren dat het er sinds de devaluatie voor de landarbeiders slechter is gaan uitzien. Verschillende noodzakelijke artikelen zijn belangrijk in prijs gestegen, doch de loo- nen in het bedrijf, de steunbedragen en de loonen in de werkverschaffing zijn de zelfde gebleven. Hierdoor is een aanmer kelijke daling van de koopkracht van den landarbeider ingetreden. En de nadeelige gevolgen hiervan zullen zich ook spoedig aan den Middenstand openbaren. Van een daling van de werkloosheid in het landbouwbedrijf is vrijwel geen sprake Toch zou hierin met medewerking van de regcering wel eenige verbetering te bren gen zijn, indien de steun die aan het boe renbedrijf wordt verleend, werd afhanke lijk gesteld van het uitbetaalde arbeids loon. Men maakt zich hier wel af met de dooddoener dat niet de landbouwer maar het bedrijf gesteund wordt, doch de zeer nuchtere vraag mag worden gesteld „Wie strijkt de centen op."

Raadsnotulen

Steenbergen: 1920-1996 | 1937 | | pagina 116