11
1 1. FEB. ISL2
11
zaak zat worden opgelost, maar ik hoop
toch dat d!e waterleiding Mijl. met het hier
gesprokene in kennis' zal worden gesteld
en er dan ook ha,ar voordeel inpe' zalf
doen. Tot slot heb Ik dp eajr de vol-'
gende vragen tot den, heer Voorzitter van
dezen Raa(d' te richten
1. Heeft het Dag. bestuur; der 'ge
meente al overwogen wat er zal bejioo-
ren te worden gedaa.n indien, tenge/vo'lge
van de tijldisomsland igh cden en mede als
oorzaak van de gevelde vonnissen, nog
meerdere inwoners hunne aap sluiting bij1
de waterleiding verbreken
2. J,s het juist dat de gemeente garant
i!s voor een bepaald aantal a(f lp' nemen
M3 per jaa,r Zoo' ja, kan dan door liet
wegnemen van. de vele a.ansliurtingejn hiel-
uit geen schade ontstagn uit dn géjneeh-
tekas j
3. In eeni'ge gemeenten, waar m£n,
blijkbaar dczelifdé moeilijkheden ondejr-
vindt als hier heeft men p. een post op
de begroo'ting gebracht, wapruit voor dte
onvermogende aangeslotenen helt 3-toaan
delijksche bed'rag wordt betapid (Etten)
b. een zi.g. haa.tbelasting ingevoerd (Hoe
ven.) Zou een van deze middqlem ook
voor onze gemeente geen aanbeveling vér
dienen 1
4. een groot bezwaag its Voor veiojh.
dat per 3 mapndten het verschuldigde be
drag moet worden voldaan. Kan het niét
daarheen geleid' worden, dat de .N. V.
Waterleiding Mij. „West Noord Brabant"
besluite dat aan hen, die dit wtenschenf
gelegenheid worde gegeven om de beta
ling wekelijks te doen
VOORZ. Ik breng mijn dank aan den
heer Overheijden voor de wijze waarop
hij d'eize interpellatie heeft gehouden,
dhr. Overheijden is zoo vriendelijk ge
weest de vragen die hij aan het einde zij
ner beschouwing wenschte te stellen te
voren schriftelijk in te, dienen, waardoor
hij mij in de gelegenheid heeft gesteld
deze, reeds aanstonds te beantwoorden.
De waterleiding Maatschappij' is een
gewone N.V. met de gemeenten als aan
deel houdsters. De gelden die de geméén
te daartoe behoefde zijn verkregen van
den Minister van Arbeid', Deze stelde be
schikbaar a. een stith tings fonds; b. een
reserve-fond en c de gelden benoodigd
voor het aangaan eeuer geldleeniug. De
vaststelling der bedragen waarvoor iedere
gemeente garant is geschiedde door den
Minister, in verhouding tot liet zielental.
Destijds is door den Minister vastge
steld een rente van 6 pCt. voor geld'
dat het Rijk uitleende. Deze rente moet