15 DEC, 1931 n 4 35 -y* straat. Ik zou ditzelfde gezegde ook aan het adres van den heer Theunisse willen verwijzen. Hoe zou ik als raadslid kun nen zeggen „Mijnheer Theunisse wil zijn huizen aan de gemeente verkoopen." Dat zijn immers zaken die mij1 niet aangaan, want wanneer mijnheer Tlieuniislse zijn hui zen wil verkoopen tnloet hij! dat voor zichzelf weten. Wie aan de weg timmert heeft veel bekijks ik ook, maar ik kan dat verantwoorden. Ik zou wel willen dat de heer TheuniSse tezijhertijd mij de men schen eens noemde, tegen wie ik dat ge zegd zou hebben. 'Zijn heele betoog bestaat uit praatjes. dhr. SWAGEMAKERS. De heer Theu nisse heeft ook rnljü naam genoemd. Aan mij is gevraagd of de heer TheuniSse graag van zijn huizen af wil zijd, en of hij ze aan de gemeente kwijt wil. Ik heb daarop geantwoord „Ais hij! ze voor een flinken prijls aan de gemeente kan ver koopen, dan heeft hiji gelijk." En dat is toch ook zoo. 't Gaat er toch maar om, om1 te verdienen, en als het op geld ver dienen aankomt moet men zoo nauw niet kijken. dhr. THEUNISSE. Ik zal op het gezegde van den heer van den Bergh niet veel antwoorden. Mijln houding ten opzichte van mijnheer van den Bergh is voldoende bekend, die mijnheer laat ik loopen voor wat hij is. Ik acht het beneden me om op zijn gezegde in te gaan. Mijnheer Swage- makers wil het op een lachpraatje gooien; dat is goed achter een tooncel of een glas bier, maar hier in de raadzaal lacht men met d ergelijke dingen niet. Wanneer mijn heer Swagemakers zijn gezegde blijft hand haven, wil ik hem' toch wel in over weging geven wat voorzichtiger te zijn met zijn eigen huisgenooten. dhr. van den BERGH. Over die huizen aankoop iis een conferentie gehouden, en ieder Steenbergenaar weet dat zoo'n zaak je niet zoo vlot van stapel loopt. Na af loop der conferentie hebben we ter plaat se de zaak nog opgenomen, en ieder heeft kunnen zien dat het Gemeentebestuur en eenige raadsleden zich naar de huizen van mijnheer TheuniSse begaven. Het ligt dus voor de hand dat daarover gesproken wordt. Overigens zal ik van de houding van den heer TheuniSse alleen zeggen, dat ze toe Siberisch koud laat. dhr. HERBERS. Dergelijke praatjes moe ten we hier maar laten gaan. Maar ik wil toch wel zeggen dat het postkantoor en de Veldwachteriswoning niet in de Bouwvereeniging thuis behooren. Het stuk

Raadsnotulen

Steenbergen: 1920-1996 | 1931 | | pagina 244