7 O V .23. OKI 1928 en secretaris, is door mij deze post ter sprake gebracht en meegedeeld dat bij de behandeling der begrooting een wijziging zou worden voor gesteld. Ik voel mij verplicht hier een groote onbillijkheid onder uwe aandacht te brengen, en wel deze, dat juist de personen, die daar het meeste werk aan verrichten, bijna geen be zoldiging daarvoor ontvangen. De uitgave van ruim 800 gulden per jaar, waartoe de ge meente wordt verplicht, is op zijn zachtst uit gedrukt, een uitgaaf, die niet te verdedigen is, daar al de werkzaamheden, daaraan verbon den in de kantooruren geschieden. Deze post van de begrooting schrappen zou geen resul taat opleveren. Daarom stel ik voor, door een betere regeling deze verordening te herzien, en in handen te stellen van de salariscommissie. Het zal u nog wel bekend zijn, dat door mij werd gevraagd bij de behan deling der begrooting 1928 of de wethouders weer volgens hun belofte een offer wilden breDgen evenals vorige jaren, om van hun bezoldiging 10% terug te storten in de ge meentekas. De Voorz. was destijds over mijn vraag eenigzins verbaasd. De toezegging werd gedaan dat de eenmaal gedane belofte niet zou worden geschonden. Thans kom ik tot de onaangename ontdekking dat er maar door één wethouder dat bedrag wordt teruggestort. Het zal u thans niet verwonderen, M. d. V., dat nu de verbazing van mijn kant komt, nu door mij wordt bemerkt dat deze belofte is geschonden. Naar het antwoord dat ik van den Voorzitter bij de behandeling der begrooting 1928 heb ontvangen, achtte ik het niet meer tot mijn competentie een dergelijke vraag te herhah n. Toen hier het voorstel werd gedaan, om het presentiegeld voor de leden van den raad van f 5.op f 2.— te brengen, heb ik mijn stem gemotiveerd en de voorwaarde daaraan verbon den, dat ik mij met het voorstel kon vereenigen, mits de wethouders ook een offer brachten. Wethouder van de Kar wilde daar niets van hooren. Dat waren de redenen dat door mij tegen het voorstel werd gestemd. In 1928 hebben de wethouders die thans nog de functie bekleeden en hier tegenwoordig zijD, die belofte gedaan om vrijwillig een offer te brengen. Het wordt door mij dan ook ten zeerste betreurd, dat na uw antwoord van 192b hier nog op terug moet worden gekomen. En daar de bezoldiging der wethouders, zonder dat zij daar eenigszins meer werk voor moeten verrichten, met ongeveer f 75.— per jaar is verhoogd, 9

Raadsnotulen

Steenbergen: 1920-1996 | 1928 | | pagina 71