94 DEC. 1926 inkomsten der gemeente. AU a my vraagt, ken er in Terbtnd met een en ander aoodanig be zuinigd worden, dat de belaiting verlaagd kan worden, dan Terwjji ik n naar het rapport der financieels oomminie, die mat om van meening ia dat de belaiting dit jaar dient te worden ge handhaafd. wy ayn met de finaneieele oom- misiie van oordeel dat de beatrating van wegen, atraten en pleinen dikwyia veel te wenaohen overlaat. Yoor aan afdoende verbetering aal evenwel een leaning moetan werden gevloten en daar achten we momenteel do tjjd nog niet voor gekomen. We willen hiermee liever wachten totdat de landbouw ena. in een batera toeatand verkeert. Wat betreft de oonvaraie der door de finanoi- eele oommiaeie bedoelde galdleeningen kan ik hier mededeelen dat deie aangelegenheid ook da volle aandacht van B. en W. heeft. Yan de leening van f 36000 aal evenwel volgend jaar ean aanzienlijk gedealte veraterkt worden afge- loat, aoodat er aoo'n klein bedrag overbljjft dat converaie niet meer loonend la. Ik baa thana gekoman aan de algamaene be schouwingen van den hear Herbera. Da heer Herbera aal my ten goede heuden dat ik momen teel niet op al ayn geaegden antwoord. Ala de heer Herbera pnblicatia van gewiaaelda stukken wenscht, kan hij hiertoe aan den Baad een voeratel doen. Indien de Baad alvdan tot publicatie bealuit, heb ik ar niet het minate beswaar tegen. Betreffende ayn vraag over het beleid van een vroegaren wethouder, aou ik den heer Herbars ean wedervraag willen atellen en wel deae„Itynheer Herbera, hebt u in de aerate 4 jaar van uw raadalidmaatachap even onbe vooroordeeld tegenover het college van B. en W. geataan, ala tegenwoordig." Zooala de aituatie den laataten tijd ia, hebben B. en W. alle aamenwerking met den Baad en het kan niet andera of op deze wyse sullen de gemeentebelangen het beat worden gediend. dhr. HEBBEBS. Alvorena ik het laatste ge deelte van myn betoog uitaprak heb ik dikwyia er over nagedacht. Ik was bang dat ik hierdoor weer oneenigheid aou stichten. Maar juist ter wille van myn gemoedsrust was ik verplicht te spreken. Zeker, momenteel ia de aamenwerking uitstekend, 't Is momenteel vier jaar geleden dat deae onverkwikkeiyke kwestie sioh voordeed en ze zweeft me nog voor den geeat of ae gisteren voorviel. Toen het geval moest worden onder zocht ia er een oommissielid by me geweest, dat me vroeg of ik de gewraakte woorden had geuit. Ik heb dit lid preoies uiteengezet hoe het geval aich toedroeg en heb er verder niets meer van gehoord, totdat het rapport in den Baad kwam en de voor my afaehuwelfike ooncluaie werd aangenomen. Myn sohriftelyk verweer hetwelk ik aanstonds indiende is nooit gepu- 12

Raadsnotulen

Steenbergen: 1920-1996 | 1926 | | pagina 95