3- DEC. 1525 8 9 zocht met het tentoonstellingsbestuur een bespreking te willen honden voor de goede controle, wekelijks de rekeningen van gedane werkzaamheden en leveranties in te dienen, ten einde zooveel mogelijk misbruiken te voor komen. Zooals gewoonlijk, M. de V., werd aan die nattige wenk geen gevolg gegeven en toch had de gemeente voor niet minder dan f 2500 aandeelen. De commissie werd evenwel direct uitgeschakeld en gegevens werden niet meer verstrekt. Of de oorzaak hiervan moet worden gezocht bij het secretarie-personeel, daar door hen de administratie werd gevoerd, en zij geen controle wenschten of om andere redenen, is mij niet bekend. In ieder geval was het de plicht van het bestuur om van de opheffing kennis te geven. Dit zijn dan ook de redenen, dat door mij bij de opening der tentoonstelling aan geen festiviteiten is deelgenomen. Op de derde plaats wil ik even aanvoeren de audiëntie die ik had met Zijne Excellentie den Commissaris der Koningin, ten tijde van zijn bezoek aan deze gemeente in 1925. Die audiën tie van mij had een tweeledig doel. Ten eerste heb ik getracht door een zakelijke bespreking den indruk bij zijne Excellentie weg te nemen, dat het raadslid Qerhers behoorde tot de z.g. rappaille-partij, zooals hij in zijn eerste vier jarige zittingsperiode in den Bosch was voor gesteld. Op de tweede plaats betrof mijne bespreking de gemeente-administratie in het algemeen. Bij het bezoek aan onze gemeente waren juist de malversaties te Bergen op Zoom kenbaar geworden. Daarop is gevolgd een beroering te Halsteren, Nieuw-Vosmeer en St. Philipsland, zoodat mijne bespreking des tijds, doelende op betere controle der gemeente administratie, niet van gegronde reden ont bloot was. Het is diep te betreuren, M. de V., dat een raadslid aan zijn gegevens geen openbaarheid kan geven. Als de gemeente-administratie nu inderdaad zoo moeilijk te controleeren is, als men voorgeeft, wordt het tijd dat er onmidde- lijk andere maatregelen worden genomen, daar goeden trouw tot het verleden behoort, 'twelk als een der grootste oorzaken der malversaties moet worden beschouwd. Ten slotte, M. de V., gevoel ik mij verplicht hoewel ongaarne, een misverstand te bespreken. Dit betreft de vergunningskwestie. M. de V., mijn gestel is totaal ondermijnd, door dat mis leidend rapport met de afschuwelijke conclusie daaraan verbonden. Dag en nacht zweeft die ongerechtigheid, en iederen keer krijg ik een 7

Raadsnotulen

Steenbergen: 1920-1996 | 1926 | | pagina 90