3- tooq ■i A r i JO malversatie niet goed verstaat. Ik hob ma hiervoor geïnteresseerd en me gewend tot een vriend van me. Deze zei me, een malversatie pleegt u, indien u van iemand f 1000.— in ba- -, waring neemt, en als die pBrsoon dan later om zjjn geld komt vragen, u zegt „daar weet ik niets van." Verder pakte die vriend een dik boek en zei„Malversatie staat hier aangege ven als ambtsontrouw". Hier evenwel is geen sprake van malversatie ook niet van een begin van malversaties, dat woord is alleen overge- waaid van de naburige gemeenten, en heeft zich vastgezet in het hoofd van den heer Bazelier. Dit is nu de heele zaak, een storm in een glss water. dhr BROOYMANS. De heer Theunisse ver telt daar dat ik mijn gegevens opdoe op de hoe ken van straten, doch hij zou zelf ook wel wat straatbelssting mogen betalen. Als ik een keer op de straat sta, staat hij er wel duizend keer. Ik heb nooit beweerd, mijnheer Theunisse, dat u zelf kolen verkoopt, dat werk is wellicht te vuil voor n. Hij zegt ik geef f 1,65 voor kolen, msar met dat geld moeten de menschen naar een neef van den heer Theunisse. dhr. THEUNISSE. Gij liegt, gij liegt dhr. BROOIJMANS Ik heb U laten uitpraten en ik verzoek U dat my eveneens te doen. De heer Theunisse geeft f 1.65 voor kolen, en die man gaat daarmee naar een familielid van den heer Theunisse en niet naar een oonourrent. Theunisse spreekt daar van een gezin dat per hoofd f 4 per week te verteeren heeft, dooh ik ken een gezin van 7 personen waar ze geen f 4 per hoofd te verteeren hebben, en toch wordt dit niet bedeeld, maar dat is geen vriend van den heer Theunisse. Mjjnheer Theunisse is iemand die vriend- sobappeljjk werktals de mensohen zeggen „mynheer" Theunisse dan is het goed, maar zeggen ze „Theunisse" dan is het niet goed. YOORZ. Ik moet deleden verzoeken by de verdere debatten over dit punt elkaar te ontzien, en elkander niet de eene besohuldiging na de andere naar het hoofd te slingeren. dhr. THEUNISSE. Ik zal nog even kort antwoorden op het gesprokene door den heer Brooymans. Zyn bewering dat ik gelden uitgaf voor steenkolen die by een familielid van me zouden worden gekocht, wil hy nog verdedigen en volhouden, maar de man was een beetje opgewonden. Als mynheer Brooymans kan aantoonen dat ik een familielid ongeiykmatig heb bedeeld, dan ben ik direkt bereid een bedrag van f 100.aan den arme te geven. Mynheer Brooymans moet my evenwel niet kwaiyk nemen, dat ik arme familie heb. Ik ben een jongen uit het volk, en dat loochen ik niet. De heer Brooymans moet begrypen dat ik niet zoo gelukkig ben geweest toen ik te Kruisland 23

Raadsnotulen

Steenbergen: 1920-1996 | 1926 | | pagina 106